ECLI:NL:CRVB:2011:BU9315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/3490 AOW + 10/4320 AOW + 11/55 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens niet verzekerde jaren en gevolgen van woonplaats in Andorra

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2011, zijn appellanten, een echtpaar woonachtig in Andorra, in hoger beroep gegaan tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van AOW-pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de toepassing van kortingen op het pensioen wegens niet verzekerde jaren. Appellant ontving een AOW-pensioen met een korting van 20% vanwege tien niet verzekerde jaren, terwijl appellante een korting van 18% kreeg wegens negen niet verzekerde jaren. De Svb had ook medegedeeld dat appellante geen recht had op een toeslag voor haar echtgenoot, omdat zij woonachtig was in een land waarvoor de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) geldt.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat appellanten niet verzekerd waren voor de AOW na hun vertrek naar Andorra. De Raad oordeelde dat de Svb correct handelde door de kortingen toe te passen en dat appellanten niet konden terugvallen op Europese regelgeving, aangezien Andorra geen lidstaat van de EU is. De Raad wees erop dat appellanten zelf verantwoordelijk waren voor het verkrijgen van informatie over de gevolgen van hun vertrek uit Nederland voor hun AOW-rechten.

De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraken van de rechtbank, die de beroepen van appellanten ongegrond verklaarden, bevestigd moesten worden. De Raad oordeelde dat er geen schending was van het recht op een eerlijk proces en dat de Svb correct had gehandeld in het kader van het beslag op het pensioen van appellant. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

10/3490 AOW
10/4320 AOW
11/55 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Andorra (hierna: appellant),
[appellante], wonende te [woonplaats], Andorra (hierna: appellante, tezamen ook appellanten),
tegen de uitspraken van de (voorzieningenrechter van de) rechtbank Amsterdam van 4 mei 2010, 10/1531 en 10/353 (hierna: uitspraak 1), 6 juli 2010, 09/1786 (hierna: uitspraak 2) en 12 oktober 2010, 09/5137 (hierna: uitspraak 3),
in de gedingen tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft namens zichzelf en namens appellante hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Appellant heeft zich nog enige malen schriftelijk tot de Raad gewend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2011. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellanten zijn met elkaar gehuwd en zijn sinds 1999 woonachtig in Andorra.
Geding 10/3490 AOW
2.1. Bij besluit van 9 december 2009 heeft de Svb aan appellant medegedeeld dat met ingang van december 2009 een gedeelte van zijn pensioen in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) niet uitbetaald wordt vanwege een beslag door Gerechtsdeurwaarders Hafkamp & Partners.
2.2. Dit besluit is, na bezwaar, bij besluit op bezwaar van 8 januari 2010 (hierna: besluit 1) in stand gelaten.
3. In uitspraak 1 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij overwogen dat de door appellant aangevoerde gronden zien op de geldigheid van het beslag. Deze gronden had appellant kunnen inbrengen in een civiele procedure, maar niet in het onderhavige geding. De Svb was gehouden medewerking te verlenen aan het beslag.
4. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hij is van mening dat er sprake is van schending van artikel 56 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), Verordening (EG) 1348/2000 (hierna: Vo. 1348/2000) en Verordening (EG) 44/2001 (hierna: Vo. 44/2001).
5.1. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling. Tussen partijen is niet in geding, en ook de Raad neemt dit als uitgangspunt, dat appellant inwoner van Andorra is. Nu Andorra geen Lid-Staat van de Europese Unie is en ook niet anderszins aan genoemde Europese regelgeving gebonden is, valt appellant niet onder de personele werkingssfeer van deze regelgeving. Hij kan zich derhalve niet beroepen op de bescherming daarvan. Artikel 56 van het Rv ziet op de uitwerking in het Nederlandse recht van Verordening (EG) 1393/2007 (hierna: Vo. 1393/2007), welke verordening Vo. 1348/2000 heeft vervangen. Voor de toepassing van artikel 56 van het Rv is één van de voorwaarden het hebben van een bekende woon- of verblijfplaats in een Staat waar Vo. 1393/2007 van toepassing is. Nu Andorra niet een dergelijke Staat is, kan appellant zich niet met succes beroepen op het gestelde in artikel 56 van het Rv.
5.2. Het overige door appellant aangevoerde tegen uitspraak 1 en tegen besluit 1 zien, naar het oordeel van de Raad, op de rechtmatigheid van het beslag als zodanig. Appellant heeft hierbij ook gesteld dat uitspraak 1 in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) doordat hem het recht op beroep in cassatie zou zijn ontnomen, nu hem het vonnis tot derdenbeslag niet, of niet juist, zou zijn betekend. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit het stelsel van beslaglegging zoals neergelegd in het Rv volgt dat deze gronden aangevoerd hadden kunnen en moeten worden in een geding voor de burgerlijke rechter. Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de Svb niet binnen het kader van het beslag is gebleven met besluit 1. Nu door appellant geen civiele procedure is gevoerd tegen het beslag kan niet gezegd worden dat hem een beroepsgang is ontnomen.
5.3. Uit 5.1 en 5.2 volgt dat de Raad uitspraak 1 zal bevestigen.
Geding 10/4320 AOW
6.1. Bij besluit van 28 januari 2009 heeft de Svb aan appellante medegedeeld dat zij met ingang van februari 2009 recht heeft op een AOW-pensioen. Daarbij is een korting toegepast van 18% wegens (afgerond) negen niet verzekerde jaren. Tevens is haar medegedeeld dat zij geen recht heeft op een toeslag voor haar jongere echtgenoot, aangezien zij woonachtig is in een land waarvoor de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) geldt.
6.2. Dit besluit is, na bezwaar, bij besluit op bezwaar van 21 april 2009 (hierna: besluit 2) gehandhaafd.
7. In uitspraak 2 is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard moet worden. Terecht heeft de Svb geconcludeerd dat appellante, na haar vertrek naar Andorra, niet meer verzekerd was voor de AOW. Nederland heeft met Andorra geen verdrag gesloten voor de controle op en handhaving van de export van uitkeringen. Gezien het bepaalde in artikel 8a van de AOW heeft zij daarom geen recht op een toeslag. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) is niet geschonden en evenmin is sprake van schending van artikel 14 van het EVRM.
8. In hoger beroep stelt appellante dat zij recht heeft op een volledig AOW-pensioen, dan wel minimuminkomen, alsmede op een toeslag voor haar echtgenoot.
9. De Raad overweegt als volgt.
9.1. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Ook de Raad is van oordeel dat appellante sinds haar vertrek naar Andorra niet verzekerd kan worden geacht voor de AOW. In tegenstelling tot wat appellante stelt, biedt de AOW geen recht op een bepaald minimuminkomen. De hoogte van het pensioen wordt vastgesteld naar gelang het aantal verzekerde jaren tussen de 15e en 65e verjaardag.
9.2. Ook in het door de rechtbank gestelde omtrent het ontbreken van een recht op toeslag kan de Raad zich geheel vinden. In verschillende uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat de Wet BEU over het algemeen niet in strijd komt met bepalingen van internationaal recht. Verwezen zij onder andere naar de uitspraken van 5 maart 2009, LJN BI0952, en van 29 juli 2011, LJN BR3541. In hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding in dit geding tot een ander oordeel te komen.
9.3. Evenmin kan de Raad appellante volgen in haar stelling dat de Svb haar, bij vertrek uit Nederland naar Andorra, had moeten wijzen op de gevolgen voor haar recht op AOW en toeslag. Nog daargelaten of de Svb op de hoogte was of had kunnen zijn van het voorgenomen vertrek uit Nederland, het was de verantwoordelijkheid van appellante zelf om voldoende relevante informatie te verkrijgen over de gevolgen van dit vertrek. Uit de stukken blijkt niet dat appellante destijds de Svb heeft verzocht haar concrete informatie te verstrekken over gevolgen voor haar recht op AOW-pensioen na vertrek uit Nederland.
9.4. Van het toepassen van wetgeving ten nadele met terugwerkende kracht is evenmin sprake. De Raad merkt op dat de Wet BEU – waar appellante blijkbaar op doelt – alleen van invloed is geweest op het recht op toeslag. De Wet BEU heeft geen enkele invloed gehad op de hoogte van het AOW-pensioen als zodanig. Het recht op een toeslag is voor appellante ontstaan per februari 2009, toen zij 65 jaar werd. Haar aanvraag is terecht beoordeeld naar de wet- en regelgeving zoals deze op die datum gold. Dat appellante toen niet meer in Nederland woonachtig was, maakt niet dat de wetgeving toegepast moet worden zoals die gold op het moment van haar vertrek naar het buitenland.
9.5. Uit 9.1 tot en met 9.4 volgt dat uitspraak 2 eveneens bevestigd zal worden.
Geding 11/55 AOW
10.1. Bij besluit van 15 september 2009 heeft de Svb aan appellant een AOW-pensioen toegekend met ingang van oktober 2009. Daarbij is een korting toegepast van 20% wegens (afgerond) tien niet verzekerde jaren.
10.2. Dit besluit is, na bezwaar, bij besluit op bezwaar van 4 november 2009 (hierna: besluit 3) gehandhaafd.
11. In uitspraak 3 heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 3 ongegrond verklaard.
12. In hoger beroep is door appellant in essentie hetzelfde aangevoerd als door en namens appellante is aangevoerd in geding 10/4320 AOW, voor zover het betreft de korting op de AOW wegens niet verzekerde jaren. De Raad verwijst dan ook naar het gestelde in 9.1, 9.3 en 9.4 en komt tot het oordeel dat uitspraak 3 bevestigd dient te worden.
13. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken, de uitspraak van 4 mei 2010 voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.R. Baas.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
IvR