op het verzoek om schadevergoeding van:
de erven van [A.B.], gewoond hebbende te Servië, (hierna: betrokkenen),
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 december 2011
Namens betrokkenen heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2007, 05/4189, in het geding tussen betrokkenen en het Uwv.
Bij uitspraak van 15 april 2011 (LJN BQ1543) heeft de Raad uitspraak gedaan op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad, voor zover hier van belang, bepaald dat het onderzoek onder het in de aanhef van deze uitspraak genoemde nummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van betrokkenen om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het Uwv heeft bij brief van 20 april 2011 gereageerd.
Bij brief van 2 mei 2011 is namens betrokkenen door mr. De Glas een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Het Uwv heeft bij brief van 16 mei 2011 hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een behandeling ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
1.1. In zijn uitspraak van 15 april 2011 heeft de Raad, voor zover van belang, vastgesteld dat de behandeling door het Uwv van het bezwaar van mevrouw [A.B.] tegen het besluit van het Uwv van 7 september 2004 inzake de aanspraak op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ruim zeven maanden heeft geduurd.
1.2. Het Uwv is van mening dat de bezwaartermijn weliswaar ruim zeven maanden heeft geduurd, maar dat de overschrijding van de behandeltermijn gerechtvaardigd is. Het bezwaarschrift was ingediend in de Joegoslavische taal en diende vertaald te worden. Ook lopende de bezwaarprocedure dienden bepaalde stukken vertaald te worden. Bovendien is er na de hoorzitting op 21 januari 2005 nog gelegenheid geboden nadere stukken in te dienen.
1.3. Namens betrokkenen is aangevoerd dat er weliswaar vertalingen uit het Servo-Kroatisch in het dossier aanwezig zijn, maar dat deze vertalingen gemaakt zijn in de aanvraagfase, niet in de bezwaarfase. In de bezwaarfase is over het algemeen gebruik gemaakt van de Duitse taal. Het indienen van nadere stukken na de hoorzitting is binnen redelijke termijn geschied en heeft, volgens betrokkenen, nauwelijks geleid tot vertraging van de bezwaarfase.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
2.2. In de uitspraak van 15 april 2011 had de Raad eveneens vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was overschreden en dat bij de heropening van het onderzoek ter vaststelling van de schadevergoeding de Staat der Nederlanden (minister van Veiligheid en Justitie) bij de procedure zou worden betrokken. De Staat en betrokkenen hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van de door de Staat te betalen schadevergoeding, de Staat heeft aan betrokkenen € 2.500,– vergoed. Namens betrokkenen is het verzoek met als nummer 11/1989 BESLU vervolgens ingetrokken.
2.3. Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn door het Uwv komt de Raad tot de volgende beoordeling. Zoals ook weergegeven in de uitspraak van 15 april 2011 acht de Raad een termijn van zes maanden in beginsel redelijk voor de bezwaarfase. De door het Uwv aangevoerde omstandigheden acht de Raad niet zo uitzonderlijk dat een verlenging van deze termijn aangewezen is. Uit het dossier blijkt dat in de bezwaarfase met name in de Duitse taal is gecommuniceerd en dat binnen drie weken na de hoorzitting nadere stukken zijn ingezonden. Vervolgens heeft het Uwv na ongeveer vier maanden de beslissing op bezwaar genomen. Naar het oordeel van de Raad kan niet gezegd worden dat de overschrijding van de behandelingsduur in de bezwaarfase met name is veroorzaakt door handelen van mevrouw [A.B.] en betrokkenen.
2.4. Nu de totale overschrijding van de redelijke termijn twee jaar en ruim vijf maanden heeft bedragen en de Staat al € 2.500,– aan schadevergoeding heeft voldaan, ziet de Raad aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van € 250,–.
3. De Raad ziet ten slotte aanleiding het Uwv in de proceskosten van betrokkene in deze schadeprocedure te veroordelen. Deze kosten worden begroot op € 322,–.
De Centrale Raad van Beroep;
Veroordeelt het Uwv tot betaling aan betrokkenen van een schadevergoeding ten bedrage van € 250,–;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkenen tot een bedrag van € 322,–.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden in tegenwoordigheid van R. Roeland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
(get.) M.M. van der Kade.