[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 8 juli 2009, 08/8017 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 december 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. P.H. Burger, advocaat te Utrecht, zich als zijn gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Burger heeft een rapport van 31 mei 2010 van de revalidatiearts W.C.G. Blanken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad heeft plaatsgevonden op 18 juni 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Burger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan. Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het geding is verwezen naar een meervoudige kamer en behandeld ter zitting van 20 oktober 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Burger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
De Raad heeft de revalidatiearts prof. dr. H.J. Stam als deskundige benoemd. Deze heeft op 27 juli 2011 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft reacties op dit rapport ingezonden en vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben nog nadere stukken ingezonden.
Het geding is verwezen naar een enkelvoudige kamer en behandeld ter zitting van 18 november 2011. Namens appellant is mr. Burger verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
1.1. Appellant heeft op 24 augustus 2004 zijn werkzaamheden als tuinbouwmedewerker in verband met schouderklachten gestaakt. Hij is voorts bekend met diabetes. Aan appellant is met ingang van 22 augustus 2006 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Hij is 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.2. In 2008 heeft een herbeoordeling van appellants recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) plaatsgevonden. Appellant is onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft aan de hand van zijn bevindingen een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige aan appellant een vijftal functies voorgehouden. Vergelijking van hetgeen appellant in deze functies kan verdienen met het voor hem geldende maatmaninkomen heeft deze arbeidsdeskundige tot de conclusie geleid dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 9% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 2 juli 2008 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 22 september 2008 ingetrokken onder overweging dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en derhalve geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA heeft. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4. Na onderzoek door een bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv bij zijn bestreden besluit van 30 oktober 2008 zijn besluit van 2 juli 2008 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In zijn onder I genoemde rapport van 27 juli 2011 is de deskundige Stam tot het oordeel gekomen dat de in de FML neergelegde belastbaarheid van appellant dient te worden bijgesteld. De deskundige heeft daarbij aangegeven welke beperkingen naar zijn oordeel voor appellant gelden. De deskundige Stam is voorts tot het oordeel gekomen dat appellant met de door hem aangenomen beperkingen in staat kan worden geacht vier van de vijf aan hem voorgehouden functies te vervullen.
3.2. De Raad ziet geen aanleiding om dit oordeel van de door hem ingeschakelde deskundige voor onjuist te houden. Hetgeen namens appellant daaromtrent naar voren is gebracht, biedt daartoe naar het oordeel van de Raad onvoldoende aanknopingspunten. De deskundige heeft uitgebreid gemotiveerd welke beperkingen voor appellant gelden. Naar aanleiding van hetgeen de gemachtigde van appellant op de zitting van 18 november 2011 heeft gesteld, merkt de Raad op dat de deskundige daarbij ook op het aspect reiken is ingegaan. De deskundige heeft voorts aangegeven welke functies voor appellant geschikt kunnen worden geacht, waarbij hij op enkele met name genoemde beperkingen apart is ingegaan. De Raad gaat er derhalve van uit dat appellant op de in geding zijnde datum met inachtneming van zijn medische beperkingen in staat was vier aan hem voorgehouden functies te vervullen.
3.3. In hoger beroep heeft appellants gemachtigde erop gewezen dat appellant niet over voldoende kennis en vaardigheden beschikt om Nederlands te lezen en te schrijven. Naar haar oordeel is appellant derhalve niet geschikt voor de functies operator afbindmachine (Sbc code 111174), schoonmaker (Sbc code 111334) en productiemedewerker bedrading (Sbc code 111180).
3.4. De Raad overweegt hierover het volgende. In artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is - voor zover hier van belang - bepaald dat bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen, in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven.
3.5. Blijkens de stukken is bij appellant sprake van een goede mondelinge beheersing van de Nederlandse taal. Appellant verblijft sedert 1983 in Nederland en is - met een onderbreking in 2003 - tot in 2004 in diverse functies werkzaam geweest, waaronder soortgelijke functies als thans zijn voorgehouden. Voor zover appellant daarin al niet de vereiste bekwaamheden heeft opgedaan, is van belang dat de aan appellant voorgehouden functies eenvoudig van aard zijn. Als daarbij sprake is van lezen en schrijven, zal ook dit van eenvoudige aard zijn. Volgens het door de gemachtigde van appellant overgelegde verslag van een eind 2009/begin 2010 afgenomen taaltoets bevindt appellant zich wat betreft lezen en schrijven op het niveau van beginner. Wel slaagde hij erin enkele woorden goed te spellen. Zij prestaties zijn volgens dit rapport achteruit gegaan ten opzichte van 1996. Dit biedt geen steun aan de stelling van de gemachtigde van appellant dat appellant het Latijnse alfabet in het geheel niet beheerst.
Zo appellant op de datum in geding al niet beschikte over de voor de functies vereiste bekwaamheden, vermag de Raad niet in te zien dat hij niet in staat kan worden geacht zich deze binnen zes maanden te verwerven.
3.6. Het onder 3.1 tot en met 3.5 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
(get.) M.M. van der Kade.