ECLI:NL:CRVB:2011:BU9260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-969 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nabestaandenuitkering op basis van ANW na overlijden echtgenoot in Marokko

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) had aangevraagd na het overlijden van haar echtgenoot. De echtgenoot, die op het moment van overlijden in Marokko woonde, ontving een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag van appellante afgewezen, omdat haar echtgenoot op de dag van overlijden niet verzekerd was voor de ANW.

Appellante, geboren in 1962, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij recht heeft op de uitkering, onder andere omdat haar echtgenoot een AOW-uitkering ontving. Daarnaast heeft zij een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 24 van het Koninklijk Besluit 746, en aangegeven dat zij drie minderjarige kinderen onderhoudt en ziek is. De Raad heeft echter geoordeeld dat het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule buiten de omvang van het geding valt, omdat dit verzoek pas in hoger beroep is gedaan en niet eerder aan de orde is geweest.

De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat deze geen nieuwe gezichtspunten bevatten ten opzichte van de eerdere procedure bij de rechtbank. De Raad heeft zich volledig kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank, die had geoordeeld dat appellante niet als nabestaande in de zin van de ANW kan worden aangemerkt, omdat haar echtgenoot niet als ingezetene kan worden beschouwd en niet verzekerd was voor de ANW op het moment van overlijden. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/969 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] wonende te [woonplaats] (Marokko) (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2011, 10/4546 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Namens appellante heeft mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, de gronden van het hoger beroep aangevuld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2011.
Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is geboren in 1962 en woont in Marokko. Haar echtgenoot, geboren in 1942, is op 29 januari 2010 overleden. De echtgenoot was ten tijde van zijn overlijden woonachtig in Marokko en ontving een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2. Appellante heeft een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Bij besluit van 12 april 2010 heeft de Svb de aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 24 augustus 2010 is het bezwaar van appellante tegen het besluit
van 12 april 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit
van 24 augustus 2010 ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat appellante niet als nabestaande in de zin van de ANW is aan te merken. Op de dag van overlijden was de echtgenoot niet verzekerd voor de ANW, omdat hij niet als ingezetene kan worden beschouwd. Na 1 januari 2000 kent het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) niet langer een bepaling die verzekering mogelijk maakt op grond van het ontvangen van een AOW-uitkering buiten Nederland. Op het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering is afwijzend beslist. Appellante kan ook niet op grond van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko aanspraak maken op een uitkering. Ten slotte is in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de dwingendrechtelijke bepalingen van de ANW opzijzetten.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op uitkering ingevolge de ANW. Zij heeft aangevoerd dat de echtgenoot een AOW-uitkering ontving. Bij het aanvullende beroepschrift is een beroep gedaan op de hardheidsclausule van art. 24 van KB 746 en aangevoerd dat appellante drie minderjarige kinderen onderhoudt, ziek is en onder medische behandeling. In hoger beroep heeft zij een brief van haar zoon overgelegd waarin haar leefsituatie is toegelicht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule valt naar het oordeel van de Raad buiten de omvang van het geding. De Raad kan geen oordeel geven over de vraag of terecht daaraan al dan niet toepassing is gegeven. Het verzoek daartoe is eerst in hoger beroep gedaan. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op een verzoek tot toepassing van de hardheidsclausule en gesteld noch gebleken is dat over de toepassing ervan reeds een (primair) besluit had moeten worden genomen.
4.2. Wat betreft de overige grond van het hoger beroep, constateert de Raad dat appellante de bij de rechtbank ingebrachte beroepsgronden heeft herhaald. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met haar stellingname bij de rechtbank, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan de rechtbank. De Raad voegt hieraan toe dat zowel het bezwaar als beroep tegen (de handhaving van) de afwijzing van het verzoek van de echtgenoot om toelating tot de vrijwillige ongegrond is verklaard en de ongegrondverklaring van dit beroep bij de uitspraak van de Raad van 23 april 2004, 03/4050 AOW is bevestigd. Deze uitspraak berust op de overwegingen dat het verzoek om toelating niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering is ingediend en dat niet is gebleken van omstandigheden die meebrengen dat van de dwingendrechtelijke bepalingen van de AOW of de ANW moet worden afgeweken. Daarbij is onder meer van belang geacht dat de echtgenoot op de mogelijkheid van vrijwillige verzekering is gewezen.
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn die de dwingendrechtelijke bepalingen van de ANW in dit geval opzij kunnen zetten. De in hoger beroep overgelegde toelichting op de leefsituatie van appellante leidt niet tot een ander oordeel.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Raad:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) G.J. van Gendt.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
EK