ECLI:NL:CRVB:2011:BU9252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6484 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van te veel betaalde WAO-uitkering zonder dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een te veel betaalde WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, betwistte de terugvordering van een bedrag van € 7.730,71. Dit bedrag was door het Uwv aan haar betaald, terwijl zij daar geen recht op had. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv handhaafde zijn besluit om het bedrag terug te vorderen. Appellante voerde aan dat zij in de waan was gelaten dat haar uitkering correct was en dat de terugvordering onrechtvaardig was, gezien haar inspanningen om te verifiëren of de hoogte van haar uitkering klopte.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de rechtbank artikel 57, eerste lid, van de WAO correct had uitgelegd. Dit artikel verplicht het Uwv om het volledige bedrag terug te vorderen, ongeacht de schuld van de betrokkene. De Raad stelde vast dat de omstandigheden die appellante aanvoerde, zoals haar herhaalde contacten met het Uwv, niet relevant waren voor de verplichting tot terugvordering. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 december 2011.

Uitspraak

10/6484 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 oktober 2010, 09/428 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Grosveld hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 21 oktober 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 24 december 2008. Bij dit besluit heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit over de periode van 24 januari 2006 tot 26 juni 2007 een bedrag groot € 7.730,71 van appellante terug te vorderen. Het Uwv heeft dit bedrag teruggevorderd, omdat het Uwv dit bedrag aan appellante heeft betaald zonder dat zij daarop recht had.
1.2. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 57, eerste lid, van de WAO het Uwv verplicht al hetgeen aan appellante te veel is betaald van haar terug te vorderen.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO om van terugvordering af te zien.
2.1. Appellante heeft in hoger beroep in de eerste plaats verwezen naar de gronden van beroep. Appellante kan zich – zoals zij heeft aangegeven in punt 2 van haar hoger beroepschrift – er niet mee verenigen dat zij onverkort € 7.730,71 bruto aan het Uwv moet terugbetalen, nu zij herhaaldelijk en geruime tijd door het Uwv in de waan is gelaten dat zij niet te veel uitkering ontving en de terugvordering uitsluitend het gevolg is van onbehoorlijk, nalatig handelen door het Uwv.
2.2. Appellante heeft te kennen gegeven dat zij herhaaldelijk – ten minste zes maal – met het Uwv contact heeft opgenomen met de vraag of de hoogte van haar uitkering wel klopte. Zij heeft voorts te kennen gegeven dat zij steeds aan al haar verplichtingen heeft voldaan. Zij acht het dan ook onrechtvaardig en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat de door het Uwv gemaakte fout geheel op haar wordt afgewenteld.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De rechtbank heeft artikel 57, eerste lid, van de WAO op juiste wijze uitgelegd. In de situatie dat het Uwv aan een betrokkene betalingen doet waarop hij of zij geen recht heeft moet het Uwv het volledige bedrag dat is uitbetaald terugvorderen. De wetgever heeft daarbij niet van belang geacht wie schuld heeft aan de omstandigheid dat te veel is betaald. Ook in het geval dat een betrokkene geen enkele schuld heeft aan de omstandigheid dat te veel door het Uwv wordt uitbetaald, verplicht artikel 57, eerste lid, van de WAO het Uwv dat bedrag terug te vorderen.
3.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.2 treffen de gronden van hoger beroep vermeld in 2.1 en 2.2 geen doel. De wetgever heeft de omstandigheden die appellante naar voren heeft gebracht niet van belang geacht voor het ontstaan van de verplichting tot terugvordering.
3.4. De rechtbank heeft artikel 57, vierde lid, van de WAO eveneens op juiste wijze uitgelegd.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat uit de vaste rechtspraak van de Raad volgt dat van dringende redenen slechts sprake is indien een besluit tot terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen zal leiden.
3.5. De gronden van hoger beroep treffen ook in dit kader geen doel.
Ook uit hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd – hetgeen in essentie een herhaling is van hetgeen appellante reeds bij de rechtbank heeft aangevoerd – heeft de Raad niet kunnen afleiden dat de terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen leidt.
De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en verwijst hiernaar.
4.1. Het hoger beroep treft gelet op hetgeen is overwogen in 3.2 tot en met 3.5 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
(get.) H. Bolt.
(get.) J.R. Baas.
KR