[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 september 2009, 08/5245 en 09/712 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 december 2011
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Voor appellant is, zoals tevoren bericht, niemand verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A. den Ottelander, werkzaam bij de gemeente Halderberge.
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 1 januari 1997 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand is met ingang van 1 november 2007 ingetrokken op de grond dat appellant de aan de bijstand verbonden verplichtingen niet was nagekomen. Vervolgens is appellant bij besluit van 25 februari 2008 met ingang van 4 januari 2008 weer bijstand toegekend, waarbij hij is gewezen op zijn verplichtingen, waaronder de verplichting om deel te nemen aan een door het College aangeboden voorziening. Daaraan is toegevoegd dat met appellant is afgesproken dat hij in het kader van het trajectplan is aangemeld bij Accessio Re-integratiediensten BV (hierna: Accessio) voor het project ”Werk Voorop” en dat hij verplicht is aan de uitnodiging van Accessio gehoor te geven en medewerking te verlenen aan het gesprek.
1.2. Bij besluit van 6 maart 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 september 2008 (hierna: besluit 1), heeft het College op de bijstand van appellant met ingang van
1 april 2008 een verlaging toegepast van 30% over een maand op de grond dat appellant niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling door, ondanks persoonlijk bezorgde oproepen, niet te verschijnen bij Accessio.
1.3. Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het College op de bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2008 een verlaging toegepast van 40% gedurende een maand, omdat appellant wederom geen gehoor had gegeven aan uitnodigingen voor een intakegesprek.
1.4. Bij besluit van 9 juli 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 december 2008 (hierna: besluit 2), heeft het College op de bijstand van appellant met ingang van 1 augustus 2008 een verlaging toegepast van 100% over een maand, wederom op de grond dat appellant niet of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van een door het College aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling door geen gehoor te geven aan per aangetekende post verzonden oproepen voor een intakegesprek bij Accessio.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft aangevoerd dat ten onrechte met ingang van 1 april 2008 een verlaging op de bijstand is toegepast, omdat de brieven, gedateerd 26 februari 2008 en
29 februari 2008, waarbij hij werd opgeroepen voor een gesprek bij Accessio op 29 februari 2008 en vervolgens op 4 maart 2008, hem niet hebben bereikt.
4.2. Als uitgangspunt geldt in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, dat het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het betreffende stuk op het adres van de betrokkene is ontvangen.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestuursorgaan dit aannemelijk heeft gemaakt. Uit de verklaring van H. van Dorst, medewerkster van Accessio, blijkt genoegzaam dat zij de uitnodigingsbrieven van 26 februari en 29 februari 2008 op dezelfde dag persoonlijk in de brievenbus op het woonadres van appellant heeft gedeponeerd. Daarbij heeft zij, volgens haar verklaring, op 26 februari 2008 geconstateerd dat de brievenbus vol was en op 29 februari 2008 dat deze leeg was.
Tegenover deze gedetailleerde verklaring legt de enkele ontkenning door appellant dat hij deze brieven heeft ontvangen geen gewicht in de schaal.
4.3. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de verlaging van de bijstand met ingang van 1 augustus 2008 onjuist is, omdat hij eind juni en begin juli 2008 in zijn brievenbus geen berichten van de postbesteller heeft aangetroffen dat er voor hem aangetekende brieven op het postkantoor lagen.
4.4. Indien een rechtens van belang zijnd document aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden nagegaan of het stuk door TNT Post op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer TNT Post bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van TNT Post voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende dat geen afhaalbericht is ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.
4.5. Niet in geschil is dat Accessio de uitnodigingen voor een gesprek bij Accessio over een arbeidsovereenkomst bij Werktalent bij brieven van 26 juni 2008 en 2 juli 2008 aangetekend, met handtekening retour, heeft verzonden naar het woonadres van appellant. Uit de gegevens van het systeem Track en Trace in combinatie met de door Accessio ontvangen retourkaarten is af te leiden dat de brieven op het adres van appellant zijn aangeboden, waar geen gehoor werd gegeven, daarna naar het postkantoor te Oudenbosch zijn vervoerd om te kunnen worden afgehaald, en vervolgens, toen ze niet werden afgehaald, naar Accessio zijn geretourneerd. Uit de aantekening op de enveloppen dat bij de poging tot aanbieding van het poststuk op het adres sprake was van “geen gehoor” en de omstandigheid dat de poststukken vervolgens niet op het postkantoor zijn afgehaald, mag worden afgeleid dat de postbesteller bij zijn pogingen tot aanbieding - zoals het hoort - een afhaalbericht aan dat adres heeft achtergelaten. Appellant heeft geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat afhaalberichten zijn achtergelaten.
4.6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.