ECLI:NL:CRVB:2011:BU9016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6330 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 25 januari 2005 bijstand ontving. Appellante had aangegeven dat zij 8 uur per week werkte op de markt, maar er bestond het vermoeden dat zij meer uren werkte. De Sociale Recherche van de gemeente Purmerend en Waterland voerde een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, het inwinnen van inlichtingen en een verhoor van appellante op 30 september 2008. Op basis van de onderzoeksresultaten concludeerde het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij meer uren op de markt aanwezig was dan opgegeven. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat leidde tot de intrekking van de bijstand per 1 september 2008.

Appellante ging in beroep tegen de beslissing van het College, maar de rechtbank Haarlem verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep stelde de Centrale Raad van Beroep vast dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode en dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellante meer uren werkte dan zij had opgegeven. De Raad oordeelde dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het College bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 20 december 2011.

Uitspraak

09/6330 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 oktober 2009, 09/1768 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.M. Euverman, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2011. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door G.A. Otte, werkzaam bij de gemeente Waterland.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 25 januari 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%. Volgens eigen opgave had appellante inkomsten uit arbeid op de [markt] in Amsterdam gedurende in totaal 8 uur per week (maandag drie uur, woensdag drie uur en vrijdag twee uur), welke inkomsten op haar uitkering werden gekort. Omdat het vermoeden bestond dat appellante meer uren op de markt werkte dan zij had opgegeven, heeft de Sociale Recherche van de gemeente Purmerend en Waterland ten behoeve van het Bureau Zorg en Welzijn (hierna: BZW) van die gemeente een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende bijstand. In dit verband is dossieronderzoek gedaan, zijn inlichtingen ingewonnen bij de Dienst voor het Wegverkeer, zijn waarnemingen gedaan en is appellante op 30 september 2008 verhoord. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van de Sociale Recherche, neergelegd in een Rapport Rechtmatigheidsonderzoek van 2 oktober 2008 en het advies van BZW, neergelegd in een rapport van 3 oktober 2008, heeft het College bij besluit van 3 oktober 2008 de bijstand van appellante met ingang van 1 september 2008 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 oktober 2008 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door het College geen mededeling te doen van de uren waarin zij langer aanwezig was op haar werkplek dan de door haar eerder opgegeven 8 uren per week, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het College de intrekking niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. De beoordeling door de bestuursrechter bestrijkt in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier beoordeeld dient worden de periode van 1 september 2008 tot en met 3 oktober 2008.
4.2. De Raad is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van de Sociale Recherche, in het bijzonder de verklaring van appellante van 30 september 2008, een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat appellante op meer uren in de marktkraam op de [markt] aanwezig is geweest in de periode hier van belang dan zij eerder aan het College had opgegeven. Zo heeft appellante verklaard dat zij naast de maandag, woensdag en vrijdag, ook op dinsdag bij de marktkraam is en dan ongeveer zes uur per dag. Deze verklaring vindt steun in de waarnemingen over de periode van 21 augustus 2008 tot en met 24 september 2008. Naar vaste rechtspraak van de Raad veronderstelt de aanwezigheid tijdens reguliere arbeidsuren op een bepaalde werkplek dat de betreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid verricht. Het tegendeel heeft appellante niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat zij de werkomgeving op de [markt] als onderdeel van haar sociale leven ervaart, maakt dit niet anders. Evenmin leidt de stelling dat appellante niet meer dan de opgegeven acht uren per week kon werken in verband met haar medische problematiek de Raad tot een ander oordeel, aangezien deze stelling in het geheel niet is onderbouwd met objectieve gegevens.
4.3. Appellantes stelling dat haar tijdens het verhoor op 30 september 2008 suggestieve vragen zijn gesteld en dat zij daarvan de gevolgen niet heeft kunnen overzien, volgt de Raad niet. Blijkens het proces verbaal heeft appellante haar verklaring doorgelezen en per pagina ondertekend. Niet is gebleken dat appellante haar verklaring niet in vrijheid of onder onaanvaardbare druk heeft afgelegd. De Raad ziet daarom geen aanleiding dat niet van de juistheid van de door appellante afgelegde verklaring zou mogen worden uitgegaan.
4.4. De Raad is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met de rechtbank van oordeel dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Dit leidt ertoe dat het College bevoegd is tot intrekking van de bijstand met ingang van 1 september 2008 over te gaan. Tegen de wijze waarop het College van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt zijn geen gronden aangevoerd.
4.5. Het hoger beroep slaagt dan ook niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.L.G. Boot.
HD