ECLI:NL:CRVB:2011:BU9005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5396 AW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing sollicitatie en geschiktheid van kandidaten in ambtenarenrechtelijke context

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 15 december 2011, wordt het hoger beroep van appellant behandeld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond. Appellant, werkzaam als groepsfunctionaris C bij de Belastingdienst/Limburg, had gesolliciteerd naar een hogere functie (groepsfunctie E). De selectiecommissie had appellant geschikt bevonden, maar er waren meer geschikte kandidaten dan beschikbare functies. Hierdoor werd appellant bij besluit van 4 november 2009 meegedeeld dat hij niet op een vacante functie zou worden geplaatst. Na bezwaar werd deze afwijzing gehandhaafd door de staatssecretaris van Financiën. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep betwist appellant zijn indeling in categorie 3 van geschiktheid, en stelt dat zijn opleiding tot Certified Novell Engineer (CNE) gelijkwaardig is aan een MBO-4-opleiding, wat hem recht zou geven op plaatsing in categorie 2. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat de CNE-opleiding niet erkend is en daarom niet kan worden aangemerkt als een opleiding die qua niveau overeenkomt met de vereisten voor de functie. De Raad overweegt dat het bestuursorgaan keuzevrijheid heeft, maar dat er wel inzicht en onderbouwing moet worden gegeven voor de gemaakte keuze.

De Raad concludeert dat het standpunt van de staatssecretaris dat alleen erkende opleidingen als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd, niet volledig onderbouwd is. De Raad draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken het zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de geschiktheid van kandidaten in sollicitatieprocedures binnen de publieke sector.

Uitspraak

10/5396 AW-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 augustus 2010, 10/402 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 15 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2011. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H. Grandiek, werkzaam bij het ministerie van Financiën.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is als groepsfunctionaris C werkzaam bij de Belastingdienst/Limburg. In september 2009 heeft hij gesolliciteerd naar een groepsfunctie E. Naar het oordeel van de selectiecommissie was appellant geschikt voor benoeming in een groepsfunctie E. Omdat er meer kandidaten geschikt zijn bevonden dan dat er beschikbare vacante functies waren, is aan appellant bij besluit van 4 november 2009 meegedeeld dat hij niet op een vacante functie zal worden geplaatst. Na bezwaar van appellant is bij besluit van 17 februari 2010 (hierna: bestreden besluit) de afwijzing gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Een besluit in een sollicitatieprocedure als hier aan de orde is het resultaat van een afwegingsproces van de capaciteiten van de sollicitanten tegen de achtergrond van de vereisten die voor de desbetreffende functie zijn gesteld. In een geval als dit, waarin appellant geschikt is geacht voor de functie, maar de voorkeur is gegeven aan andere eveneens geschikte kandidaten heeft het bestuursorgaan keuzevrijheid. De rechterlijke toetsing van die beslissing is daarom terughoudend. Dat neemt niet weg dat het bestuursorgaan wel enig inzicht moet bieden en onderbouwen waarom de keuze niet op appellant is gevallen.
3.2. De sollicitatie van appellant heeft plaatsgevonden in het kader van een grootscheepse werving voor vervulling van groepsfuncties. Bepalend bij de vaststelling van de geschiktheid van de sollicitanten en bij de volgorde van benoeming van geschikt geachte kandidaten is het in het Reglement Personeelsvoorschriften Belastingdienst (RPVB) gemaakte onderscheid in vooropleidingseisen, die zijn onverdeeld in drie categorieën, te weten:
1. het voldoen aan een in het RPVB opgenomen vooropleidingseis of een qua niveau overeenkomende en qua inhoud verwante opleiding met goed gevolg afgerond;
2. het voldoen aan een qua niveau overeenkomende, maar qua inhoud niet verwante opleiding met goed gevolg afgerond;
3. een denkniveau dat vergelijkbaar is met de vereiste vooropleiding (vastgesteld via de niveautest welke onder de verantwoordelijkheid van B/CKC is afgenomen).
Bij de beslissing op appellants sollicitatie is uitgegaan van plaatsing in categorie 3. Alle kandidaten die in de categorieën 1 en 2 zijn geplaatst zijn benoemd. Uit categorie 3 zijn slechts enkelen benoemd.
3.3. Appellant betwist zijn plaatsing in categorie 3 en meent op grond van het afgerond hebben van zijn opleiding tot Certified Novell Engineer (CNE) voor plaatsing in categorie 2 in aanmerking te komen. Volgens appellant moet de CNE-opleiding als een MBO-4-opleiding worden gewaardeerd. Niet in geschil is dat hij bij plaatsing in catergorie 2 wel zou zijn benoemd in de groepsfunctie E. De staatssecretaris heeft de CNE-opleiding niet aangemerkt als een opleiding die qua niveau overeenkomt, omdat de CNE-opleiding niet voorkomt in het centraal register beroepsopleidingen (crebo) en daarom geen erkende MBO-4-opleiding is.
3.4. De Raad overweegt dat het standpunt van de staatssecretaris dat een opleiding alleen als een qua niveau overeenkomende opleiding kan worden gezien als die opleiding is erkend door opname in het crebo, niet uit het RPVB voortvloeit. Dat neemt niet weg dat het beleid om in ieder geval de blijkens het crebo erkende opleidingen op MBO-4-niveau te beschouwen als in het geval van groepsfunctie E qua niveau overeenkomend niet als onredelijk kan worden beschouwd. Dat neemt evenmin weg dat, zoals ook tijdens de zitting namens de staatssecretaris is erkend, ook een niet in het crebo opgenomen opleiding een qua niveau overeenkomende opleiding kan zijn. Het zal in zijn algemeenheid dan op de weg van de ambtenaar liggen om daar voldoende bewijs van aan te dragen. Appellant heeft in dit kader diverse stukken over de door hem gevolgde opleiding overgelegd, en een toelichting verstrekt die minst genomen het vermoeden wekt dat sprake is van MBO-niveau. Het probleem is dat het hier een buitenlandse opleiding betreft. Verder staat vast dat de Belastingdienst destijds de door appellant gevolgde CNE-4-opleiding en de update naar CNE-5 heeft betaald en gefaciliteerd teneinde hem zich te doen kwalificeren als netwerkbeheerder voor het computersysteem Novell, het netwerk waarmee de Belastingdienst destijds werkte. Appellant was toentertijd werkzaam op de ICT-afdeling. Volgens eigen zeggen is appellant ongeveer twee jaar bezig geweest met het behalen van verschillende deelcertificaten en kan zijn opleiding worden vergeleken met op andere computersystemen gerichte, wel erkende, opleidingen. Onder deze omstandigheden acht de Raad het op de weg liggen van de staatssecretaris om met inachtneming van de reeds beschikbare gegevens een nader onderzoek te verrichten naar het niveau van de CNE-opleiding.
3.5. Gelet op voorgaande overwegingen kleeft aan het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek. De Raad zal de staatssecretaris met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet, opdragen dit gebrek te herstellen, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het onder 3.5 bedoelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) J. van Dam.
HD