ECLI:NL:CRVB:2011:BU8493

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6828 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en terugvordering voorschot door het College van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de afwijzing van haar aanvraag om algemene bijstand door het College van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen werd bevestigd. Appellante had op 23 maart 2009 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar het College weigerde deze aanvraag op 15 mei 2009, omdat zij geen woonplaats zou hebben in Sittard-Geleen. Dit besluit was gebaseerd op onderzoeksbevindingen die waren verkregen na een melding en het analyseren van haar bankgegevens. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksgegevens voldoende waren om de afwijzing te rechtvaardigen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de onderzoeksbevindingen niet voldoende waren om te concluderen dat zij geen woonplaats had in Sittard-Geleen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag vormden voor het standpunt van het College. De Raad stelde vast dat appellante tijdens de verhoren door de sociale recherche aanvankelijk had verklaard dat zij in Sittard-Geleen woonde, maar later had aangegeven dat zij haar hoofdverblijf had in een andere gemeente. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de verklaring van appellante tijdens het verhoor niet te accepteren, en dat het College op goede gronden had geconcludeerd dat appellante geen recht op bijstand had.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 december 2011. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/6828 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 november 2010, 09/1836 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M.J.P. Penners, advocaat te Geleen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Penners. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.G. Kubben, werkzaam bij de gemeente Sittard-Geleen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 23 maart 2009 een aanvraag ingediend om algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Hierbij heeft appellante aangegeven te wonen op het adres [adres 1].
1.2. Naar aanleiding van door appellante overgelegde bankgegevens en een anonieme tip dat zij zou samenwonen te [gemeente 2] is een onderzoek ingesteld naar haar recht op bijstand. In dat kader zijn waarnemingen verricht, is een overzicht gemaakt van het pingedrag van appellante en is zij twee keer verhoord op 15 mei 2009. De bevindingen van dit - mede - door de sociale recherche uitgevoerde onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 19 mei 2009.
1.3. De resultaten van dit onderzoek zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 15 mei 2009 de aanvraag van appellante om algemene bijstand af te wijzen en de aan appellante bij wijze van voorschot verstrekte bijstand ten bedrage van € 250,-- van haar terug te vorderen.
1.4. Bij besluit van 4 september 2009 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 mei 2009 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante ten tijde hier van belang geen woonplaats had in de gemeente Sittard-Geleen waardoor zij geen recht had op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 4 september 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onderzoeksgegevens voldoende grondslag bieden voor de besluitvorming.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft herhaald dat de onderzoeksbevindingen ontoereikend zijn voor het oordeel dat zij ten tijde hier van belang geen woonplaats had in Sittard-Geleen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestrijkt de te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dat betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 23 maart 2009 tot en met 15 mei 2009.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag vormen voor het standpunt van het College dat appellante in voormelde periode geen woonplaats had in Sittard-Geleen. Bij de verhoren door de sociale recherche heeft appellante in eerste instantie verklaard dat zij woonachtig was in die gemeente. Vervolgens is appellante geconfronteerd met de omstandigheid dat uit haar bankgegevens met betrekking tot maart en april 2009 volgt dat zij veel transacties heeft verricht in en nabij [gemeente 2]. Daarbij is appellante gewezen op de in mei 2009 verrichte observaties waarbij zij werd waargenomen op het adres [adres 2] te [gemeente 2]. Hierop heeft appellante verklaard dat zij in ieder geval vanaf de datum van de aanvraag op dit adres te [gemeente 2] haar hoofdverblijf had. Ook de Raad ziet geen aanleiding om deze - tweede - tegenover een sociaal rechercheur afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring van appellante buiten beschouwing te laten. Niet is gebleken dat bij dit verhoor onaanvaardbare druk op appellante is uitgeoefend. In dit verband is ook de Raad van oordeel dat het College op goede gronden het standpunt heeft ingenomen appellante ten tijde in geding jegens het College geen recht op bijstand had.
4.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) B. Bekkers.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ge-zamenlijke huishouding.
HD