ECLI:NL:CRVB:2011:BU8335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6983 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de functie afdelingshoofd Ruimte en Economie in het kader van reorganisatie

In deze zaak gaat het om de waardering van de functie van afdelingshoofd Ruimte en Economie, die door appellant is aangevochten. Appellant, werkzaam bij de gemeente Terneuzen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg, die zijn beroep tegen een besluit van het college ongegrond had verklaard. Het college had in 2009 de waardering van de functie van afdelingshoofd Omgeving en Economie, waarin appellant was benoemd, gehandhaafd. Appellant stelde dat de waardering van het item functionele vorming niet correct was en dat hier 4 punten aan toegekend moesten worden, in vergelijking met de functie van afdelingshoofd Ruimte, die in de nieuwe organisatie niet meer voorkomt.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank de juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd en dat het college in redelijkheid het item functionele vorming met 3 punten heeft kunnen waarderen. De Raad oordeelt dat de reorganisatie heeft geleid tot een andere opzet van de organisatie en dat van de afdelingshoofden minder inhoudelijke kennis van het beleidsterrein wordt verwacht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten op basis van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 15 december 2011 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

10/6983 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 25 november 2010, 09/1137 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen (hierna: college)
Datum uitspraak: 15 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2011. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Maas, werkzaam bij de gemeente Terneuzen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam bij de gemeente Terneuzen. Na de herindeling per 1 januari 2003 bestond de gemeentelijke organisatie uit verschillende sectoren onder leiding van de gemeentesecretaris, 4 directeuren en 18 afdelingshoofden. De directie Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling bestond uit 4 afdelingen, waaronder de afdeling Milieu en Natuur en de afdeling Ruimte. Appellant was afdelingshoofd Milieu en Natuur, welke functie was ingedeeld in schaal 13. In 2004 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de waardering van die functie. In dat kader heeft hij zijn functie vergeleken met de functie van afdelingshoofd Ruimte, ingedeeld in schaal 14. Het bezwaar van appellant is ongegrond verklaard.
1.2. Met de reorganisatie van de directie Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling heeft het sectormodel plaats gemaakt voor het directiemodel. In het kader van de reorganisatie heeft het college een functieboek vastgesteld. Naast de gemeentesecretaris/algemeen directeur en de adjunct-secretaris zijn er thans 8 afdelingshoofden. De functie van afdelingshoofd is ingedeeld in schaal 13. Het college heeft op 9 november 2006 de beschrijving van de functie afdelingshoofd Omgeving en Economie vastgesteld.
1.3. Bij besluit van 27 april 2007 heeft het college aan appellant meegedeeld dat hij per 13 april 2007 is benoemd in de functie van afdelingshoofd Omgeving en Economie. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. In verband daarmee hebben gesprekken plaatsgehad. Het college heeft bij besluit van 31 maart 2009 aan appellant meegedeeld dat de benoeming van appellant in voornoemde functie evenals de waardering van die functie gehandhaafd wordt. Tegen dat laatste heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4. Bij het bestreden besluit van 12 november 2009 is het bezwaar van appellant tegen de functiewaardering ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant zich beperkt tot de waardering van het item functionele vorming. Appellant heeft gesteld dat aan dit item 4 punten moeten worden toegekend. Appellant heeft daarvoor verwezen naar de waardering van de voormalige functie afdelingshoofd Ruimte nu die functie volledig zou zijn opgegaan in de functie van appellant.
3.2. De rechtbank, die ter zake een juiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd, heeft geoordeeld dat het college het item functionele vorming in redelijkheid heeft kunnen waarderen met 3 punten. De Raad sluit zich aan bij dit oordeel. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat een vergelijking met de voormalige functie afdelingshoofd Ruimte niet opgaat, nu die functie in de nieuwe organisatie niet meer voorkomt. Bovendien heeft de reorganisatie een andere opzet van de organisatie en verdeling van taken meegebracht. Uit de toelichting van het college blijkt dat, anders dan voorheen, de afdelingshoofden nu op hoofdlijnen grotere organisatorische eenheden aansturen, waarbij teamleiders inhoudelijk en werkgericht leidinggeven. Het accent in de functie van afdelingshoofd ligt op het sturen van processen en niet op inhoud. Van de afdelingshoofden wordt dan ook minder inhoudelijke kennis van het beleidsterrein verwacht. Dit betekent dat niet gezegd kan worden dat de waardering van de functie afdelingshoofd Ruimte en Economie op het item functionele vorming op onvoldoende gronden berust. Hetgeen appellant daartoe overigens heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en B.J. van de Griend en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) B. Bekkers.
HD