[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2009, 09/1607 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 december 2011
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft bij wijze van verweer volstaan met verwijzing naar de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2011. Namens appellant is verschenen mr. Goettsch. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij brief van 13 oktober 2008 is appellant door zijn klantmanager bij de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI), mevrouw D. Ramdhani (hierna: Ramdhani), opgeroepen voor een gesprek op 24 oktober 2008 op het kantoor van de DWI over de mogelijkheden op het gebied van werk, arbeidsre-integratie en -participatie.
1.2. Appellant heeft bij brief van 20 oktober 2008, in reactie op de brief van 13 oktober 2008, verwezen naar een door hem ingesteld hoger beroep tegen een eerder besluit van het College, waarbij de bijstand van appellant gedurende een maand was verlaagd met € 200,--. Verder heeft appellant in die brief te kennen gegeven dat hij, gelet op de ongepaste handelwijze, bedreigingen en beledigingen van en door Ramdhani, wederom een afspraak met haar over zijn mogelijkheden ongepast acht.
1.3. Bij aangetekende brief van 10 november 2008, heeft het College, voor zover hier van belang, appellant wederom opgeroepen voor een gesprek, nu op 19 november 2008 en met een andere klantmanager, de heer J.A. Potters (hierna: Potters). Daarbij is appellant erop gewezen dat het College de bijstand kan verlagen als appellant zijn trajectverplichtingen niet nakomt.
1.4. Bij besluit van 19 december 2008 heeft het College met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de door de Raad van de gemeente Amsterdam vastgestelde Afstemmingsverordening WWB (hierna: Afstemmingsverordening) de bijstand van appellant met € 200,-- verlaagd, op de grond dat appellant op 24 oktober 2008 en 19 november 2008 niet is verschenen.
1.5. Bij besluit van 20 maart 2009 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt zich op het standpunt dat het conflict dat hij met Ramdhani had voor hem zo ingrijpend was dat hij niet op een oproep kon verschijnen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij de brief van 10 november 2008 noch een afhaalbericht heeft ontvangen, zodat hij er niet van op de hoogte was dat de afspraak op 19 november 2008 met een andere klantmanager was. Voorts acht appellant het onterecht dat een maatregel wordt opgelegd, terwijl de rechter zich nog moet uitspreken over de rechtmatigheid van een eerder opgelegde maatregel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is bepaald dat de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht is gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.1.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.1.3. In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Afstemmingsverordening, voor zover van belang, is bepaald dat de bijstand eenmalig met € 200,-- wordt verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het College ernstig is tekort geschoten in het verlenen van medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de WWB.
4.1.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Afstemmingsverordening houdt het College bij zijn oordeel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, rekening met de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende.
4.1.5. Artikel 5, eerste lid, van de Afstemmingsverordening bepaalt dat het College de verlaging lager kan vaststellen als de belanghebbende door de afstemming met het bedrag genoemd in artikel 2, eerste lid, onredelijk zwaar wordt getroffen.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant geen gehoor heeft gegeven aan de oproepen om op 24 oktober 2008 en 19 november 2008 te verschijnen.
4.3. De Raad is van oordeel dat het gestelde conflict met klantmanager Ramdhani appellant niet ontsloeg van zijn verplichting gehoor te geven aan de oproepen voor de gesprekken op 24 oktober 2008 en 19 november 2008. Appellant heeft de door hem gestelde ongepaste handelwijze, bedreigingen en beledigingen door Ramdhani en of door andere medewerkers van de DWI op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Bovendien zou het gesprek op 19 november 2008 worden gevoerd met Potters en niet met Ramdhani.
4.4. Verder is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de brief van 10 november 2008 niet heeft ontvangen. Daartoe overweegt de Raad dat uit het zich onder de gedingstukken bevindende verzendbewijs blijkt dat deze brief per aangetekende post is verzonden naar het bij het College bekende adres van appellant. Gelet op hetgeen ter zitting bij de rechtbank namens het College is verklaard, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat in voldoende mate vaststaat dat die brief op 12 november 2008 tevergeefs door TNT Post is aangeboden op het adres van appellant, dat deze brief vervolgens tot 3 december 2008 op de afhaallocatie van TNT Post beschikbaar is geweest, dat de brief daar niet is afgehaald en dat deze vervolgens op
4 december 2008 is geretourneerd aan het College. Appellant heeft geen feiten aannemelijk gemaakt op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat de postbesteller bij zijn poging de aangetekende brief aan te bieden, een afhaalbericht op zijn adres heeft achtergelaten. De enkele stelling van appellant dat hij geen afhaalbericht heeft ontvangen acht de Raad daartoe niet toereikend.
4.5. Gezien het voorgaande kan niet worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het College was dan ook gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB de bijstand te verlagen. Dat de bestuursrechter zich ten tijde van het opleggen van de maatregel nog moest uitspreken over de rechtmatigheid van een eerder aan appellant opgelegde maatregel kan hieraan niet afdoen, aangezien het instellen van (hoger) beroep geen schorsende werking heeft.
4.6. De hoogte van de verlaging is in overeenstemming met artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening bepaald op € 200,--. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de omstandigheden en mogelijkheden van appellant het College aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de WWB in verbinding met de artikelen 4, eerste lid, en 5, eerste lid, van de Afstemmingsverordening de verlaging lager vast te stellen.
5. Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en E.J.M. Heijs en
E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2011.