[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 23 december 2009, 09/1684 (hierna: aangevallen uitspraak)
Argonaut Advies B.V. (hierna: Argonaut)
Datum uitspraak: 7 december 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Argonaut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2010. Appellante is niet verschenen. Argonaut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové en
S.J. Heemstra, werkzaam als arts bij Argonaut.
De Raad heeft het onderzoek heropend en revalidatiearts W. Hokken (hierna: Hokken) tot deskundige benoemd. Door Hokken is op 10 augustus 2011 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1948, lijdt aan de erfelijke aandoening antifosfolipiden syndroom, waardoor zij onder meer stollingsstoornissen en slechte bloedvaten, botten en gewrichten heeft. Tevens heeft appellante chronische rugklachten, polyartrose, polyneuropathie en restless legs.
1.2. Appellante is voor bovenregionaal vervoer in het bezit van een zogenoemde Valyspas, waarmee zij de beschikking heeft over een standaard persoonlijk kilometerbudget (PKB), hetgeen inhoudt dat zij op jaarbasis 750 kilometer met de taxi kan reizen tegen het gemiddelde openbaarvervoertarief.
1.3. Op 28 oktober 2008 heeft appellante een voorziening aangevraagd in de vorm van een hoog PKB onder meer vanwege bezoeken aan haar familie in Vaals, Woerden, Zwijndrecht en Zoetermeer en voor het bezoeken van haar kinderen en kleinkinderen in Pijnacker.
1.4. Naar aanleiding van de aanvraag van appellante heeft S. Heemstra, arts bij Argonaut, (hierna: Heemstra) op 8 december 2008 haar onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapportage indicatiestelling hoog PKB. In de rapportage is aangegeven dat ondanks de ernstige beperkingen van appellante, toch van haar wordt verwacht dat zij in staat is om, al dan niet met behulp assistentieverlening door Valys of de NS, zich naar de trein te begeven, in het treinportaal te verblijven en in de trein te komen. Heemstra heeft aangegeven dat mocht het lopen een te groot probleem zijn, appellante gebruik kan maken van een (leen)rolstoel, die kan worden aangepast op haar zit met een goede ondersteuning. Er bestaat geen medische of ergonomische indicatie voor een hoog PKB.
1.5. Bij besluit van 11 december 2008 heeft Argonaut de aanvraag van appellante onder verwijzing naar het rapport van Heemstra van 8 december 2008 afgewezen.
1.6. Naar aanleiding van het bezwaar heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden op 4 februari 2009. Bezwaararts E.C.M. Molijn, werkzaam bij Argonaut, (hierna: Molijn) heeft op 4 februari 2009 een rapport opgesteld. In het rapport heeft Molijn geconcludeerd dat er geen absolute medische indicatie is voor het uitsluitend gebruik van een taxi of een taxibus. Er zijn geen medische en ergonomische redenen om van het eerdere advies af te wijken. Er is voorts geen sprake van een uitzonderlijke situatie die afwijking van de criteria zoals die zijn neergelegd in het Protocol inzake de afhandeling van indicatie aanvragen hoog persoonlijk kilometerbudget Bovenregionaal Vervoer Gehandicapten, versie van 1 oktober 2007, (hierna: Protocol) kunnen rechtvaardigen.
1.7. Bij besluit van 17 februari 2009 heeft Argonaut, onder verwijzing naar het advies van Molijn het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt bij zijn beoordeling voorop dat de in het Protocol neergelegde toekenningscriteria de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaan.
4.2. De Raad dient vervolgens de vraag te beantwoorden of terecht is geoordeeld dat appellante op grond van objectieve medische en ergonomische redenen in staat is om al dan niet met begeleiding met de trein te reizen.
4.3. De Raad heeft aanleiding gezien revalidatiearts Hokken als deskundige te benoemen. Aan deze deskundige is gevraagd aan de hand van de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens te beoordelen of appellante op medische gronden in staat was om met de trein te reizen onder de condities van Valys-vervoer. In dit verband is gewezen op de verklaringen van Argonaut-artsen Heemstra en Molijn, die appellante in staat achten onder de condities van het Valysvervoer met de trein te reizen. Voorts is gewezen op de door appellante overgelegde verklaring van huisarts Pameijer van
12 november 2007, die een taxivergoeding geïndiceerd acht omdat bij appellante sprake is van een uniek gecompliceerd lijden. In de voornoemde verklaring heeft Pameijer gesteld dat hij van mening is dat appellante is aangewezen op reizen zonder wachttijden, omwegen en harde stoelen. In zijn rapport van 10 augustus 2011 is deskundige Hokken na uitgebreid verslag van zijn bevindingen gemotiveerd tot de conclusie gekomen dat de beperkingen van appellante niet zodanig zijn dat zij niet zou kunnen reizen met de trein onder de condities van Valys. Hokken heeft in zijn rapport geconcludeerd dat appellante medisch gezien in staat is om met de trein te reizen, te meer daar hulp wordt geboden zowel voor het vervoer naar het treinstation als ook op het station en de perrons.
4.4. Naar vaste jurisprudentie pleegt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige te volgen. Afwijking van dit uitgangspunt is wel mogelijk, maar de Raad ziet in dit geval onvoldoende aanleiding om van die mogelijkheid gebruik te maken. Daarbij overweegt de Raad dat de deskundige naast zijn eigen onderzoeksbevindingen de beschikking had over een veelheid van gegevens van de behandelende sector en met inachtneming daarvan tot zijn conclusie is gekomen. Ook overigens heeft de Raad in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van Argonaut onjuist te achten.
4.5. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.