ECLI:NL:CRVB:2011:BU7706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2375 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ouderdomspensioen AOW wegens gebrek aan bewijs van verzekering

In deze zaak heeft appellant, wonende in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn aanvraag voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) had afgewezen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellant niet verzekerd was voor de AOW, omdat er geen bewijs was dat hij in de periode van 1966 tot en met 1967 in Nederland had gewerkt. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zittingen is gebleken dat appellant niet aanwezig was, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. A.C. Bakker. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb navraag had gedaan bij verschillende instanties, waaronder pensioenfondsen en de gemeente Venray, maar geen bewijs kon vinden dat appellant in Nederland had gewoond of gewerkt in de opgegeven periode. De Raad heeft ook opgemerkt dat er aanzienlijke inconsistenties waren in de gegevens die appellant had verstrekt, zoals verschillende namen en geboortedata.

De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om aan te nemen dat appellant in de relevante periode in Nederland had gewerkt en dat hij daarom niet verzekerd was voor de AOW. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om de kosten van de procedure te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 december 2011, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

10/2375 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2010, 09/4122 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Bakker. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet op een nader te bepalen datum.
De enkelvoudige kamer van de Raad heeft vervolgens besloten de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer van de Raad.
Appellant en de Svb hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. Bakker.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft bij brief van 23 februari 2006 de Svb verzocht hem een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen, omdat hij in de periode van 1966 tot en met 1967 in Nederland heeft gewerkt. Met het aanvraagformulier en ook nadien heeft hij stukken overgelegd.
1.2. Bij besluit van 30 maart 2009 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij niet voor de AOW verzekerd is geweest.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 30 juli 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de door de Svb ingewonnen informatie niet kan worden afgeleid dat appellant in de door hem genoemde periode in Nederland heeft gewoond dan wel bij de door hem genoemde werkgever in dienst is geweest.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in Nederland heeft gewerkt en dat hij de naam van de werkgevers heeft opgegeven.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In zijn brief van 23 februari 2006 heeft appellant gesteld [M.] te heten. Op het later ingevulde aanvraagformulier heeft hij aangegeven [A.] te heten, geboren op 5 januari 1941, in 1966 gehuwd met [A.], geboren 10 november 1953. De Raad leest de naam als [A.], zoals ook vermeld op de overgelegde carte d’identité. Hij heeft voorts aangegeven in 1966 en 1967 bij Metaalwarenfabriek Inalfa te Venray (hierna: Inalfa) te hebben gewerkt en in Venray te hebben gewoond. Appellant heeft bij het aanvraagformulier verschillende stukken gevoegd waaronder een blanco ontslagformulier van N.V. Metaalwarenfabriek Inalfa te Venray.
Een additief bij de hierna in 4.5 genoemde huwelijksakte, opgemaakt op 28 juni 2004, inhoudende dat [A.], geboren op 5 januari 1945 op 11 februari 1966 gehuwd is met [A.], geboren op 10 november 1953. Dit document is voorzien van de handtekening van de Belgische consul en van stempels van het Belgische consulaat.
Vervolgens heeft hij de Svb bij brief van 5 maart 2009 laten weten bij Inalfa als geboortedatum 1940 te hebben opgegeven.
4.2. In de bezwaarfase heeft de Svb navraag gedaan bij het pensioenfonds van de Metalelektro, bij de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Metaalindustrie en bij de gemeente Venray. Voorts heeft de Svb het Schakelregister en de verzekerdenadministratie geraadpleegd. Dit heeft geen bewijs opgeleverd voor de stelling van appellant dat hij in de door hem genoemde periode in Nederland woonachtig en/of werkzaam is geweest.
4.3. De Svb heeft verder onderzoek gedaan bij de werkgever, hetgeen een personeelskaart heeft opgeleverd van een persoon genaamd [A.], wonende aan de [adres 1] te [naam gemeente], geboren in 1940, gehuwd met [F.], in dienst getreden op 2 mei 1966 en vertrokken op 25 november 1966.
4.4. De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat er te veel verschillen zijn tussen hetgeen appellant heeft vermeld in zijn aanvraag en hetgeen blijkt uit de personeelskaart van Inalfa om appellant verzekerd te achten voor de AOW. De verschillen betreffen de naam, de geboortedatum en de woonplaats. In hoger beroep heeft de Svb nader onderzoek gedaan en appellant in de gelegenheid gesteld de verschillen te verklaren.
4.5. Appellant heeft de volgende stukken aan de Raad en/of de Svb gezonden, allen in kopie.
- Een geboorteakte van [A.], geboren 5 januari 1941, welke akte is opgesteld op 23 februari 1963 volgens de verklaring van de vader [M.]. De Raad is van oordeel dat nu er een geboorteakte van appellant was opgemaakt voordat hij Nederland binnenkwam en bij Inalfa ging werken, het te meer aan appellant is een sluitende verklaring te geven voor het feit dat aan de werkgever een van de geboorteakte afwijkende geboortedatum is opgegeven.
- Een huwelijksakte opgemaakt in 1966 waaruit blijkt dat op 11 februari 1966 [M.], zoon van [A.] op 20 jarige leeftijd is gehuwd met [F.], zeventien jaar en dochter van [M.]. De Raad merkt op dat - naast het feit dat deze namen niet stroken met de door appellant opgegeven én met de op de personeelskaart voorkomende namen - dit betekent dat de bruidegom geboren is in 1946 en de bruid in 1949, hetgeen niet strookt met de door appellant verstrekte geboortedata noch met op de personeelskaart voorkomende geboortedatum.
- Een document waaruit blijkt dat appellant op 28 juni 2004 voor twee notarissen is verschenen en heeft verzocht vast te leggen dat zijn achternaam [A.] is en dat de achternaam van zijn echtgenote [A.] is.
- Een op 13 mei 2011 door een ambtenaar van de burgerlijk stand van de gemeente [gemeente 2] opgemaakte verklaring, een attestation d’individualité, waarin wordt gesteld dat [M.], geboren in 1941, en [A.], geboren in 1940, “zoals vermeld in de Nederlandse documenten” enerzijds en [A.], geboren te 5 januari 1941, anderzijds één en dezelfde persoon zijn, [M.] en [A.], geboren in 1940, zoon van [M.] en [M.]. De Raad merkt op dat er juist geen [A.], geboren in 1941, voorkomt in Nederlandse documenten. Een persoon met deze kenmerken komt louter voor in de Marokkaanse documenten.
4.6. De Svb heeft een persoonskaart van de gemeente [naam gemeente] overgelegd van [A.], geboren 1940, gehuwd en van 30 september 1966 tot 6 april 1967 wonende aan de [adres 1]. Een persoonskaart met de gegevens van appellant, zoals opgegeven bij de aanvraag, waarnaar expliciet is gevraagd, heeft de gemeente [naam gemeente] niet aangetroffen.
4.7. De Raad constateert dat er thans drie verschillende namen voorhanden zijn - [A.], [A.] en [M.] zoon van [A.] -, dat er drie verschillende geboortedata voorhanden zijn - 5 januari 1941, 1940 en 1946 - en dat er drie echtgenotes voorhanden zijn - [A.], [F.] en [F.] dochter van [M.] -, dit naast het feit dat de opgegeven woonplaats niet strookt met de woonplaats op de personeelskaart en dat in de gemeente [naam gemeente] alleen de persoon zoals vermeld op de personeelskaart bekend is. Appellant heeft voor deze verschillen tussen de gegevens van hem en van degene op de personeelskaart geen verklaring gegeven. Integendeel, hij heeft een huwelijksakte overgelegd waar naar verwezen wordt in het additief opgemaakt op 28 juni 2004, die ziet op een derde persoon en die om die reden om een nadere verklaring vraagt. Aan de door appellant overgelegde attestation d’individualité van 13 mei 2011 kan in het licht van de hiervoor besproken uiteenlopende documenten geen waarde worden gehecht.
4.8. Evenals de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden aangenomen dat het appellant is geweest die in de periode 1966 in Nederland heeft gewerkt en op grond daarvan voor de AOW verzekerd is geweest.
4.9. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) K.E. Haan.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.
EK
III. DÉCISION
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par M.M. van der Kade en qualité de président, H.J. Simon et E.E.V. Lenos comme membres, en présence de K.E. Haan en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 2 décembre 2011.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas : Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.