ECLI:NL:CRVB:2011:BU7476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6079 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.G.M. van Gorkum, stelde dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige niet juist waren en dat haar gezondheidssituatie onvoldoende was meegenomen in de beoordeling. De Raad overwoog dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv zijn besluit had kunnen baseren op de rapportages. De Raad benadrukte dat de rapportages, indien zorgvuldig opgesteld, een bijzondere waarde hebben en dat het aan appellante is om aan te tonen dat deze rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen of inconsistenties bevatten. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd, omdat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier I.J. Penning aanwezig.

Uitspraak

10/6079 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 oktober 2010, 09/8829 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 november 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit waarbij is vastgesteld dat voor appellante per 16 juni 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het Uwv heeft zijn besluit van 11 november 2009 doen steunen op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts, gedateerd 6 oktober 2009, de voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), gedateerd 10 maart 2009 en van de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige, gedateerd 10 november 2009.
1.2. In de rapportage van 6 oktober 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts vermeld dat bij appellante sprake is van hoofd- en nekklachten, vernauwingen van het wervelkanaal en foramina op laag rugniveau. In verband hiermee heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat appellante zwaardere rug- en nekbelasting dient te vermijden. In de FML is in verband daarmede een aantal beperkingen opgenomen.
In de rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts voorts vermeld dat hij tot zijn opvatting is gekomen op basis van dossieronderzoek, aanwezigheid op de hoorzitting en bestudering van ingebrachte informatie vanuit de curatieve sfeer. Hij heeft erop gewezen dat in het door hem bestudeerde dossier ook de informatie uit het Ziektewettraject - bestaande uit onder andere de resultaten van een zogenoemd beeldvormend onderzoek van de rug uit augustus 2008 - was opgenomen.
1.3. In de rapportage van 10 november 2009 heeft de bezwaararbeidsdeskundige vermeld dat appellante met haar beperkingen in staat is de functies van inpakker, productiemedewerker industrie en magazijn, expeditiemedewerker te vervullen. Hiermee kan appellante een inkomen verwerven waarbij ten opzichte van het zogenoemde maatmanloon geen sprake is van een verlies aan verdienvermogen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit, gedateerd 11 november 2009, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het Uwv zijn besluit van 11 november niet heeft kunnen baseren op de rapportages en de FML, genoemd in 1.1.
3.1. In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank bedoeld in 2 bestreden. Naar haar mening dient de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en haar beroep alsnog gegrond te verklaren.
3.2. Appellante heeft aangevoerd dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts vermeld in 1.1 geen juist beeld geeft van haar gezondheidssituatie en de bij haar bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Appellante heeft hiertoe gesteld dat zij naar haar mening met de door haar verstrekte informatie van de huisarts en het Spine & Joint Centre de juistheid van haar standpunt voldoende heeft aangetoond.
3.3. Naar de mening van appellante blijkt uit de informatie van de huisarts dat zij niet meer dan 5 kg mag tillen, zij slechts korte perioden kan zitten en staan, zij niet mag traplopen en sprake is van krachtverlies.
Appellante heeft er voorts op gewezen dat in de resultaten van het onderzoek door het Spine & Joint Centre bevestiging kan worden gevonden voor de juistheid van de opvattingen van de huisarts.
3.4. Appellante heeft voorts nog aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten van psychische aard.
3.5. Appellante heeft ten slotte naar voren gebracht dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige vermeld in 1.1 ondeugdelijk is. De in de rapportage genoemde functies kan zij niet vervullen, omdat in deze functies belastingen voorkomen die haar mogelijkheden te boven gaan. Zij heeft in dit verband gesteld dat in de functies traplopen en te zwaar tillen voorkomen.
4.1.1. De Raad overweegt als volgt.
4.1.2. Aan rapportages opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Zulks betekent echter volgens de vaste rechtspraak van de Raad geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan
appellante om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Het aannemelijk maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden.
Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en
10 januari 2007, LJN AZ6138.
4.2.1. Met hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het Uwv zijn besluit van 11 november 2011 heeft kunnen baseren op de rapportages vermeld in 1.1.
4.2.2. Met haar standpunt vermeld in 3.2 maakt appellante niet aannemelijk dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsistenties bevat, dan wel niet concludent is. De bezwaarverzekeringsarts heeft de informatie van de huisarts in zijn afwegingen betrokken. Het is de Raad niet kunnen blijken dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie verstrekt door de huisarts op een relevant punt heeft miskend als hiervoor bedoeld.
Uit de informatie van de huisarts volgt niet dat hij van opvatting is dat traplopen voor appellante onmogelijk is.
Het standpunt van appellante dat ten onrechte in de FML is opgenomen dat appellante 10 kg kan tillen, terwijl de huisarts
5 kg maximaal acht kan buiten bespreking blijven, omdat in de functies genoemd in 1.3 geen tilbelasting zwaarder dan 5 kg voorkomt.
4.2.3. Het standpunt vermeld in 3.4 treft geen doel. Appellante heeft dit standpunt niet onderbouwd met een verklaring van of een verwijzing naar een medicus die haar in haar opvatting steunt. De enkele eigen opvatting van appellante is gelet op hetgeen is vermeld in 4.1.2 onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. Met hetgeen appellante in beroep en in hoger beroep heeft aangevoerd heeft appellante evenmin aannemelijk gemaakt dat het Uwv zijn besluit van 11 november 2009 niet heeft kunnen baseren op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 november 2009.
De Raad wijst erop dat traplopen slechts in één van de functies voorkomt en dan nog slechts bij toiletbezoek en bij een pauze.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1.2 tot en met 4.3 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) I.J. Penning.
NK