ECLI:NL:CRVB:2011:BU7462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6266 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had eerder, op 31 oktober 2008, een aanvraag van appellante voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij per 28 november 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit, waardoor het in rechte onaantastbaar is geworden. Op 7 augustus 2009 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van dit besluit, maar het Uwv heeft dit verzoek afgewezen op 26 januari 2010, omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren die een ander licht op de zaak zouden werpen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de door appellante aangevoerde gronden niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De enkele omstandigheid dat appellante inmiddels een nieuwe diagnose heeft gekregen, vormt geen novum. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere grieven herhaald en nieuwe medische informatie overgelegd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze informatie niet voldoende is om het Uwv te dwingen zijn eerdere besluit te herzien.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellante niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep geen doel treft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 december 2011.

Uitspraak

10/6266 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 oktober 2010, 10/529 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door
mr. M. Sieben, verbonden aan de Stichting Univé Rechtshulp te Assen. Het Uwv was vertegenwoordigd door
mr. A.I. Damsma.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft het Uwv afwijzend beslist op een aanvraag van appellante om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Daartoe is overwogen dat appellante per 28 november 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 februari 2009 ongegrond verklaard. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 7 augustus 2009 heeft appellante het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 31 oktober 2008. Bij op bezwaar genomen besluit van 26 januari 2010 (het bestreden besluit) heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het verzoek van appellante afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden die een ander licht op de zaak werpen. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 25 januari 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellante heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 november 2007, LJN BB8509, heeft de rechtbank erop gewezen dat de enkele omstandigheid dat de klachten van appellante inmiddels van een etiket, dat wil zeggen: een nieuwe diagnose van een reeds bekende aandoening, zijn voorzien, geen novum vormt in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde grieven herhaald. Tevens heeft zij recente medische informatie overgelegd. Zij stelt zich op het standpunt dat dat in dit geval geoorloofd is nu het gaat om informatie die een ondersteuning vormt van hetgeen zij in bezwaar al heeft aangevoerd, zodat de jurisprudentie van de Raad zoals onder meer neergelegd in de uitspraak van 14 september 2007, LJN BB3594, haar niet kan worden tegengeworpen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet in geschil is dat appellante tegen het besluit van 31 oktober 2008, waarbij is vastgesteld dat zij per 28 november 2008 geen recht heeft op een WIA-uitkering, geen rechtsmiddel heeft aangewend. Het besluit van 31 oktober 2008 is mitsdien in rechte onaantastbaar.
4.2. In artikel 4:6 van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.3. Ter ondersteuning van haar verzoek terug te komen van het besluit van 31 oktober 2008 heeft appellante een overzicht gegeven van de behandelingen die zij in verschillende ziekenhuizen heeft ondergaan vanaf 1 december 2006 in verband met steeds terugkerende ontstekingen van haar neusbijholten. Zij heeft aangevoerd dat zij zich onbegrepen en niet serieus genomen voelt met betrekking tot haar chronische pijnklachten in het aangezicht.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante daarmee geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft aangevoerd. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen ter zake is overwogen in overweging 3.3 van de aangevallen uitspraak. Ook de omstandigheid dat aan appellante inmiddels met ingang van 23 september 2010 en WIA-uitkering is toegekend wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak, kan niet als zodanig worden aangemerkt.
De Raad heeft uit hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht niet kunnen afleiden dat het Uwv, gezien de omstandigheden van dit geval, van de in artikel 4:6 van de Awb opgenomen bevoegdheid om onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking de aanvraag af te wijzen, geen gebruik had mogen maken. Niet gezegd kan worden dat het Uwv niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven regel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. Het hoger beroep treft derhalve geen doel en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) I.J. Penning.
JL