“Vaststaat dat aan eiseres, nadat zij een aanvraag tot WW-uitkering had ingediend, bij besluit van 23 oktober 2007 een WW-uitkering is toegekend met ingang van 26 september 2007 met een maximum duur die liep tot en met
25 maart 2010. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte is komen vast te staan. De vraag of aan eiseres terecht een WW-uitkering is toegekend ligt daarom thans niet meer ter beoordeling voor. Dat brengt met zich dat het betoog van eiseres, dat haar destijds een ZW-uitkering had moeten worden verstrekt, omdat zij nog altijd ziek was, haar in onderhavige procedure niet kan baten.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder op juiste gronden heeft besloten de WW-uitkering van eiseres per 26 maart 2010 te beëindigen wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur. Dat brengt met zich dat de rechtbank evenmin toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden, voor zover deze zien op de vraag of de voormalig werkgeefster van eiseres aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan en het feit dat de voormalig werkgeefster van eiseres haar loon niet heeft doorbetaald. Deze gronden vallen naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van dit geding.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat haar is toegezegd dat de haar toegekende uitkering een voorlopige voorziening was, die zou doorlopen zolang de WIA-procedure liep. Voor zover zij daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft beoogd, overweegt de rechtbank het volgende.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan slechts slagen indien door of namens een tot beslissen bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan die bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Eiseres baseert haar standpunt op de mededeling van de voorzitter van de hoorcommissie, gedaan tijdens de hoorzitting in bezwaar van 4 december 2008 in het kader van de WIA-procedure. Deze mededeling is aldus gedaan, ruim een jaar nadat aan eiseres bij besluit van 23 oktober 2007 een WW-uitkering met een maximumduur tot en met 25 maart 2010 is toegekend. Gelet daarop heeft eiseres aan deze mededeling naar het oordeel van de rechtbank niet de gerechtvaardigde verwachting kunnen ontlenen dat de WW-uitkering, in afwijking van dat besluit, zou doorlopen zolang de WIA-procedure nog niet is afgerond. Overigens valt een dergelijke toezegging ook niet in de mededeling van de voorzitter te lezen. Het betoog van eiseres kan dan ook niet slagen.
De rechtbank overweegt dat volgens het systeem van de WW een recht op uitkering van rechtswege ontstaat door het voldoen aan de voorwaarden die de wet ter zake stelt. Het recht op uitkering eindigt van rechtswege, onder meer zodra de voor de werknemer geldende uitkeringsduur is verstreken. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de einddatum van de duur van de WW-uitkering is gewijzigd. Het feit dat in 2008 de arbeidsovereenkomst van eiseres met haar werkgeefster is ontbonden, zoals eiseres heeft betoogd, kan niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt. Nu het toekenningsbesluit van de WW in rechte vaststaat en niet is gebleken dat er zich nadien wijzigingen hebben voorgedaan die van invloed zijn op de omvang van de WW-uitkering, eindigt het recht op WW-uitkering van rechtswege op 26 maart 2010, de datum waarop de voor eiseres geldende uitkeringsduur is verstreken."