het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 24 september 2010, 09/1739 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 6 december 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.J.J. Kreutzkamp, advocaat te Valkenburg aan de Geul, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg, werkzaam bij de gemeente Heerlen. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kreutzkamp.
1.1. Betrokkene ontving van 13 september 2006 tot 19 maart 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 7 mei 2009 heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van 19 maart 2009 ingetrokken op de grond dat het recht op bijstand niet langer kon worden vastgesteld. Bij besluit van 28 juli 2009 heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 augustus 2009, 09/1414 en 09/1412 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht het tegen het besluit van 28 juli 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van heden, 09/5368 WWB, heeft de Raad deze beslissing van de voorzieningenrechter bevestigd.
1.2. Betrokkene heeft op 22 juni 2009 een aanvraag om bijstand ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College een onderzoek ingesteld. In het kader daarvan is betrokkene in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken waar hij van heeft geleefd in de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot aan de datum van de aanvraag en met name bewijzen aan te leveren omtrent het zwarte werk dat hij naar eigen zeggen af en toe heeft verricht. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 15 juli 2009. De onderzoeksresultaten zijn voor appellant aanleiding geweest om bij besluit van 17 juli 2009 de aanvraag van betrokkene af te wijzen.
1.3. Bij besluit van 15 september 2009 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 17 juli 2009 ongegrond verklaard. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende informatie te verschaffen over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud heeft voorzien in de periode voorafgaand aan de aanvraag en in het bijzonder geen duidelijkheid te verschaffen over de omvang van zijn activiteiten als zwartwerker en de daarmee verworven inkomsten. Als gevolg van die schending kan niet worden vastgesteld of betrokkene recht heeft op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met beslissingen inzake griffierecht en proceskosten - het beroep van betrokkene tegen het besluit van 15 september 2009 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het recht op bijstand, gelet op de voorhanden gegevens, wel worden vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij de periode van 22 juni 2009 tot en met 26 augustus 2009 beoordeeld en met name betekenis gehecht aan de in bezwaar door betrokkene overgelegde verklaringen van zijn kinderen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank de te beoordelen periode niet juist heeft bepaald. Voorts stelt appellant zich op het standpunt dat het recht op bijstand gedurende de hier te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 18 november 2010 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarbij is het bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2009 herroepen in die zin dat betrokkene over de periode van 22 juni 2009 tot en met 26 augustus 2009 recht heeft op bijstand. De Raad merkt het besluit van 18 november 2010 aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb en zal, gelet op artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, tevens een oordeel geven over dat besluit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met appellant is de Raad van oordeel dat de rechtbank de te beoordelen periode niet juist heeft bepaald. In geval van een aanvraag om bijstand dient immers in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit te worden beoordeeld. Er bestaat geen grond om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 22 juni 2009 tot en met 17 juli 2009.
4.2. Met appellant is de Raad voorts van oordeel dat het recht op bijstand gedurende de hier te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld bieden de door betrokkene in bezwaar overgelegde verklaringen van zijn kinderen dat hij wel eens zwart werkt en dat ze af en toe de ijskast van betrokkene vullen en de verklaring van zijn dochter dat zij af en toe voor hem kookt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Voor de Raad is met name onduidelijk gebleven hoeveel betrokkene heeft gewerkt en wat hij met dat werk heeft verdiend. Het door betrokkene in bezwaar overgelegde overzicht van werkzaamheden en inkomsten verschaft onvoldoende duidelijkheid. Op dat overzicht staat een zevental activiteiten vermeld die betrokkene gedurende de periode van 15 april tot en met 16 juni, een jaartal ontbreekt, zou hebben verricht voor onder andere het wassen van auto’s, het maaien van gras en een dakreparatie in de plaatsen Heerlen, Kerkrade en Simpelveld. Deze opgave van werkzaamheden is oncontroleerbaar nu nadere details, zoals namen en adressen van de personen ten behoeve van wie deze werkzaamheden zijn verricht, ontbreken. Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene desgevraagd verklaard dat betrokkene het overzicht heeft opgesteld omdat de mensen, voor wie hij heeft gewerkt, zelf niets willen verklaren. Daarnaast heeft de gemachtigde ter zitting desgevraagd erkend dat het overzicht omtrent het zwart werken incompleet is, nu er meer zwart werk is verricht dan op het overzicht staat vermeld.
4.3. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden vernietigd. De Raad zal doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen. Nu betrokkene in beroep tegen het besluit van 15 september 2009 uitsluitend heeft aangevoerd dat hij heeft aangetoond dat en in hoeverre hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 15 september 2009 ongegrond verklaren.
4.4. Nu de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd, is aan het nadere besluit van
18 november 2010 de grondslag komen te ontvallen. Dat betekent dat ook dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 september 2009 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 18 november 2010.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2011.