[appellant], wonende te [woonplaats] (Duitsland) (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juli 2011, 10/5030 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn vader [S.]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis.
1.1. Appellant heeft op 12 mei 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 18 juni 2010 is deze aanvraag afgewezen, omdat appellant in Duitsland woonachtig is.
1.2. Bij brief van 17 augustus 2010 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaarschrift is op 20 augustus 2010 door het Uwv ontvangen. Blijkens het bezwaarschrift heeft appellant eerst op 22 juni 2010 bij het Uwv een E301-formulier aangevraagd en na ontvangst van dat formulier op 6 augustus 2010 heeft appellant op 9 augustus 2010 een aanvraag voor een uitkering ingediend in Duitsland. Nadat hem duidelijk werd dat zijn Duitse werkloosheidsuitkering pas op 9 augustus 2010 zou ingaan en hij van 7 mei 2010 tot 9 augustus 2010 geen uitkering zou ontvangen, heeft hij een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 18 juni 2010.
1.3. Bij besluit van 12 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verontschuldigbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is de door appellant aangevoerde reden voor de te late indiening van het bezwaar onvoldoende om de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Het feit dat appellant niet bekend was met de regelgeving kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat personen als appellant die emigreren zich (tijdig) op de hoogte dienen te stellen van de gevolgen die dit mogelijkerwijs kan hebben voor –onder meer – werk en inkomen.
3. In hoger beroep heeft appellant benadrukt dat hij zich wel goed heeft laten voorlichten over de procedure en regelgeving met betrekking tot het aanvragen van een uitkering in Duitsland. Hij heeft daarvoor een afspraak gemaakt met mevrouw Camello van het Uwv die hem op 12 mei 2010 heeft meegedeeld dat hij zich in Duitsland moest laten inschrijven en daarvoor een E301-formulier nodig had. Dat is hem bij het besluit van 18 juni 2010 bevestigd. Appellant heeft daarom niet onmiddellijk een uitkering aangevraagd in Duitsland, maar pas nadat hij het E301-formulier van het Uwv had ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor de Raad staat vast dat appellant niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 18 juni 2010. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2. Die vraag beantwoordt de Raad ontkennend. In het besluit van 18 juni 2010 is appellant er uitdrukkelijk op gewezen dat hij tot uiterlijk 31 juli 2010 een bezwaarschrift kon indienen. Appellant heeft deze termijn laten verstrijken in afwachting van de toezending van het E301-formulier en de beslissing op zijn aanvraag om een uitkering in Duitsland. Appellant heeft aldus het risico genomen dat indien achteraf zou blijken dat hij niet per 7 mei 2010 een werkloosheidsuitkering in Duitsland zou ontvangen, hij niet meer tijdig bezwaar kon maken tegen het besluit van 18 juni 2010. Hij had dit risico eenvoudig kunnen voorkomen door een voorlopig bezwaarschrift in te dienen tegen het besluit van 18 juni 2010, ter sauvering van de bezwaartermijn. Daartoe bestond te meer aanleiding nu op het aanvraagformulier voor een E301-formulier was vermeld dat appellant dat formulier na ongeveer 6 tot 8 weken thuisgestuurd zou krijgen.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.