ECLI:NL:CRVB:2011:BU7219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3193 WW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over termijnoverschrijding bezwaar in sociale zekerheidsrecht

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 7 december 2011, wordt de zaak behandeld van een appellant die hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, omdat het bezwaar van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk was verklaard. De appellant had op 27 augustus 2010 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 juli 2010, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar niet tijdig was ingediend. De Raad oordeelt echter dat de rechtsmiddelverwijzing in het besluit van het Uwv niet ondubbelzinnig was, waardoor de appellant in verwarring kon zijn gebracht over de termijn voor het indienen van bezwaar.

De Raad stelt vast dat de combinatie van de woorden “tot” en “uiterlijk” in de rechtsmiddelverwijzing niet duidelijk aangeeft wanneer de bezwaartermijn eindigt. Dit leidde tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat de appellant niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. De Raad draagt het Uwv op om het besluit van 15 juli 2010 te heroverwegen en een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het gebrek in het bestreden besluit moet worden hersteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in rechtsmiddelverwijzingen en de bescherming van appellanten die mogelijk in verwarring zijn gebracht door onduidelijke formuleringen. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier Z. Karekezi, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2011.

Uitspraak

11/3193 WW-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 april 2011, 10-6845 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 15 juli 2010 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 29 maart 2010 herzien en een bedrag van € 1.369,70 als onverschuldigd betaalde WW-uitkering van hem teruggevorderd. Onder dat besluit is vermeld:
“Als u het niet eens bent met onze beslissing kunt u tot uiterlijk 27 augustus 2010 een bezwaarschrift indienen. Dit kan ook digitaal. Ga daarvoor naar www.uwv.nl/bezwaarmaken. (...)”.
1.2. Appellant heeft op 27 augustus 2010 met een digitaal verzonden formulier bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 juli 2010. Bij besluit van 12 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het bezwaar niet tijdig ingediend en is er geen aanleiding om de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Appellant heeft zich tegen deze uitspraak gekeerd. Volgens hem kon hij volgens het besluit van 15 juli 2010 op 27 augustus 2010 nog bezwaar maken. Zijn bezwaarschrift is dus wel op tijd ingediend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 15 juli 2010 eindigde op 26 augustus 2010 en dat het op vrijdag 27 augustus 2010 digitaal door appellant gemaakte bezwaar niet tijdig is ingediend.
4.2. De rechtsmiddelverwijzing bij het besluit van 15 juli 2010 (“tot uiterlijk 27 augustus 2010”) geeft door de combinatie van de woorden “tot” en “uiterlijk” met daarachter de datum van de eerste dag na de bezwaartermijn niet ondubbelzinnig aan wat het einde van de bezwaartermijn is. “Tot” geeft immers aan dat de dag voor de genoemde datum de laatste dag is en “uiterlijk” dat de genoemde datum de laatste dag is. Ter zitting heeft het Uwv erkend dat de rechtsmiddelverwijzing op dit punt niet helder is. Nu de rechtsmiddelverwijzing van het Uwv op dit punt voor tweeërlei uitleg vatbaar is en appellant voor afloop van de termijn niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, kan hem niet worden tegengeworpen dat hij pas op 27 augustus 2010 bezwaar heeft gemaakt. De Raad acht de termijnoverschrijding dan ook verschoonbaar.
4.3. Uit 4.2 volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 6:11 van de Awb. Nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest had de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wegens de termijnoverschrijding hier achterwege moeten blijven.
4.4. De Raad ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het besluit van 15 juli 2010 te heroverwegen en een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) Z. Karekezi.
KR