[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2011, 10/2576 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2011
Namens appellant heeft mr. drs. M.F. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.
1. Bij besluit van 30 december 2009 heeft het Uwv de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) bij wijze van maatregel met ingang van 30 november 2009 verlaagd met 25% gedurende vier maanden op de grond dat hij in onvoldoende mate heeft gesolliciteerd. Bij besluit van 20 april 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 december 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het Uwv is gevolgd in zijn standpunt dat hij in de periode van 30 november 2009 tot en met 27 december 2009 niet voldoende sollicitatieactiviteiten zou hebben ondernomen. Appellant stelt dat hij heeft aangetoond in deze periode daadwerkelijk sollicitatieactiviteiten te hebben verricht. Voorts heeft appellant ontkend dat hij tijdens een gesprek met zijn werkcoach op 28 december 2009 zou hebben meegedeeld dat hij niet had gesolliciteerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste, van de WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Indien de werknemer deze verplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen weigert het Uwv de uitkering op grond van artikel 27, derde lid, van de WW tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk. Op grond van artikel 27, zesde lid, van de WW wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde lid wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) bepaalt de hoogte en de duur van de in geval van overtreding van de sollicitatieverplichting op te leggen maatregel op 25% van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden.
4.2. De Raad stelt vast dat niet is gebleken van aantoonbare sollicitaties van appellant in de periode van 30 november 2009 tot en met 27 december 2009. Uit onderzoek van het Uwv is naar voren gekomen dat de inschrijving bij HBS dateert van voor deze periode en uit informatie van de overige drie door appellant genoemde werkgevers is niet gebleken dat appellant daadwerkelijk bij hen heeft gesolliciteerd. Het Uwv heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellant in de hier in geding zijnde periode zijn sollicitatieverplichting niet is nagekomen. Nu niet is gebleken dat appellant ter zake geen enkel verwijt kan worden gemaakt heeft het Uwv terecht een maatregel opgelegd.
4.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv wegens verminderde verwijtbaarheid de hoogte van de maatregel had moeten matigen. Tijdens het gesprek met de werkcoach op 4 november 2009 is uitdrukkelijk met appellant afgesproken dat hij minimaal 1 maal per week zou gaan solliciteren en dat hij een overzicht van de verrichte sollicitaties zou maken. De eerdere afspraak, dat hij niet hoefde te solliciteren, welke appellant zou hebben gemaakt met een andere medewerker van het Uwv kwam hiermee te vervallen. Appellant was aldus op de hoogte van de inhoud van zijn sollicitatieplicht.
4.4. Appellant is niet verschenen op de afspraak met zijn werkcoach op 9 december 2009 en heeft tijdens het gesprek met zijn werkcoach op 28 december 2009 geen overzicht gegeven van zijn sollicitatieactiviteiten. Appellant heeft dit overzicht pas verstrekt tijdens de hoorzitting op 11 maart 2010. Daarom dient de omstandigheid dat niet meer geverifieerd kan worden of de door appellant genoemde sollicitaties daadwerkelijk door hem zijn verricht voor zijn rekening te komen. De Raad laat daarbij in het midden of appellant tijdens het gesprek met zijn werkcoach op 28 december 2009 heeft verteld dat hij in het geheel geen sollicitaties had verricht.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.