ECLI:NL:CRVB:2011:BU7212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-32 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ziekengeld en ambtshalve toetsing van de uitspraak van de rechtbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van ziekengeld aan appellante, die zich ziek had gemeld na een ingrijpende gebeurtenis in haar persoonlijke leven. Appellante, werkzaam als administratief medewerkster, had zich op 13 oktober 2008 ziek gemeld na de zelfmoordpoging van haar partner. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante op 10 juli 2009 weer volledig geschikt was voor haar werk, wat leidde tot de beëindiging van haar recht op ziekengeld. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank niet op de juiste wijze had gehandeld door het Uwv niet in de gelegenheid te stellen om te reageren op nieuwe informatie die door appellante was ingediend. Dit was in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de aangevallen uitspraak niet rechtsgeldig was. De Raad heeft de zaak zonder terugverwijzing afgedaan en het oordeel van de rechtbank bevestigd dat het Uwv appellante terecht in staat had geacht om haar arbeid te verrichten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen geen depressieve symptomen bij appellante hadden vastgesteld en dat de informatie van de psychologe niet leidde tot een ander oordeel.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in hoger beroep, die zijn begroot op € 874,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de procedure en de noodzaak voor de rechter om nieuwe informatie van partijen in overweging te nemen voordat een uitspraak wordt gedaan.

Uitspraak

11/32 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 december 2010, 10/1894 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een aanvullend beroepschrift ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2011. Namens appellante is verschenen mr. Boon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als administratief medewerkster bij [werkgever] via een uitzendbureau. Op 13 oktober 2008 heeft zij zich ziek gemeld, nadat haar partner een zelfmoordpoging had gedaan. De verzekeringsarts T.C.J. van Kerkhof heeft in zijn rapportage van 11 maart 2009 geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een depressieve episode. Bij brief van 24 maart 2009 heeft de psychologe drs. K. van der Lip het Uwv desgevraagd meegedeeld dat appellante een depressieve stoornis heeft (eenmalige episode) en trekken van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis.
1.2. Appellante is laatstelijk op 9 juli 2009 gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts A.H. Hasan. Naar aanleiding van het onderzoek op dit spreekuur heeft deze verzekeringsarts na onderzoek geconcludeerd dat appellante per 10 juli 2009 volledig geschikt is voor haar arbeid. Op basis hiervan heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2009 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 10 juli 2009 geen recht (meer) heeft op ziekengeld.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 juli 2009. Dat bezwaar is bij besluit van 23 september 2009 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts mr.drs. E.J.M. van Paridon van 18 september 2009. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie, eigen medisch onderzoek en ontvangen aanvullende informatie van de psychologe Van der Lip van 12 september 2009 en 17 september 2009, geconcludeerd dat er geen (nieuwe) medische gegevens zijn die aanleiding geven om af te wijken van het door de verzekeringsarts Hasan ingenomen standpunt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het door het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek zorgvuldig geweest en kan het de getrokken conclusie dragen. De rechtbank zag in de in beroep overgelegde informatie van de behandelend psychologen van de HSK Groep geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de volledigheid van de onderzoeken en de conclusies van de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen. De reactie van de bezwaarverzekeringsarts Van Paridon van 22 oktober 2009 op die informatie achtte de rechtbank afdoende.
3. In hoger beroep heeft appellante samengevat aangevoerd dat de informatie van de HSK Groep het consistente beeld van een (forse) depressieve stoornis bevestigt en dat zij als gevolg daarvan op 10 juli 2009 niet in staat was om haar arbeid te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet in de eerste plaats aanleiding om zich ambtshalve uit te laten over de vraag of de aangevallen uitspraak op een juiste wijze tot stand is gekomen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 10 augustus 2010 geschorst en het Uwv in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke reactie van de bezwaarverzekeringsarts in geding te brengen op de informatie van HSK Groep. Nadat de bezwaarverzekeringsarts Van Paridon zijn rapport van 22 oktober 2010 had uitgebracht, heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Nadat partijen die toestemming hadden verleend heeft appellante bij brief van 3 december 2010 gereageerd op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. De rechtbank heeft op 8 december 2010 het onderzoek gesloten en vervolgens uitspraak gedaan.
4.2. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 30 januari 2007, LJN AZ8709) staat het, in geval er nieuwe gedingstukken aan het procesdossier worden toegevoegd, de rechter niet vrij om zonder meer op basis van de toestemming die eerder is gegeven aan de hand van de voordien aanwezige processtukken de zaak buiten zitting af te doen. Het achterwege laten van een nadere zitting is eerst mogelijk indien partijen na kennisname van de naderhand geproduceerde processtukken te kennen hebben gegeven dat de verleende toestemming van kracht blijft. In het onderhavige geval heeft de rechtbank, nadat zij van appellante de brief van 3 december 2010 had ontvangen, het Uwv niet in de gelegenheid gesteld dit aan haar kenbaar te maken.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak, als zijnde in strijd met artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Om die reden komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4.4. Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal de Raad de zaak zonder terugwijzing afdoen.
4.5. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat het Uwv appellante terecht met ingang van 10 juli 2009 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de verzekeringsarts Hasan en de bezwaarverzekeringsarts Van Paridon appellante uitvoerig psychisch hebben onderzocht en daarbij geen depressieve symptomen hebben gezien. Zij hebben wel geconstateerd dat bij appellante sprake is spanningsklachten op basis van sociale omstandigheden, doch zij achten appellante (weer) in staat haar arbeid te verrichten.
4.6. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor een ander oordeel. De rapportage van de verzekeringsarts Van Kerkhof had betrekking op de gezondheidstoestand van appellante op 11 maart 2009. Bovendien lag aan die rapportage geen uitgebreid psychologisch onderzoek ten grondslag. De informatie van de psychologe Van der Lip is door de (bezwaar)verzekeringsarts meegewogen bij zijn beoordeling. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in zijn standpunt dat deze informatie zijn oordeel niet wijzigde omdat de interventies van deze psychologe niet passen bij de door haar aangegeven ernst van de psychische klachten. Met betrekking tot de informatie van de HSK Groep heeft de bezwaarverzekeringsarts er terecht op gewezen dat deze dateert van ruim na de datum in geding en dat zich bovendien nieuwe medische feiten hadden voorgedaan in december 2009, waardoor deze gegevens niet van toepassing kunnen zijn op de medische situatie van appellante op 10 juli 2009. Appellante is overigens op 26 januari 2010 voor het eerst gezien door HSK Groep.
4.7. Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 874,- voor de kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 111,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) Z. Karekezi.
JL