ECLI:NL:CRVB:2011:BU6981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1320 WAO + 10/1319 ZW + 10/6819 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WAO- en ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Leeuwarden. Appellant, die zich ziek had gemeld in verband met rugklachten, had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had echter de WAO-uitkering per 22 juli 2007 ingetrokken, omdat appellant geschikt werd geacht voor verschillende functies, waaronder die van telefonist/receptionist. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft zijn beroep ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen de medische situatie van appellant beoordeeld, waarbij hij de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers heeft onderschreven. De bezwaarverzekeringsarts had vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen waren die een recht op een WAO-uitkering zouden rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de eerdere vaststellingen van de functionele mogelijkheden van appellant ongewijzigd bleven en dat hij geschikt was voor de geduide functies. De Raad heeft ook de medische rapportages van andere specialisten, waaronder die van orthopedisch chirurg Plasmans, in overweging genomen, maar vond geen aanleiding om af te wijken van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant had beëindigd. De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functies die hem waren voorgelegd, en dat de medische gegevens geen wijziging in zijn situatie aangaven. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van geschiktheid voor arbeid.

Uitspraak

10/1320 WAO en 10/1319 ZW, 10/6819 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 13 januari 2010, 08/2241 en 09/340 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 5 november 2010, 10/117 (hierna: aangevallen uitspraak 2)
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.G. in de Braekt, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting op 26 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. In de Braekt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een weergave van de voor deze gedingen relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker/heftruckchauffeur. Op 20 februari 1995 heeft hij zich ziek gemeld in verband met rugklachten met uitstraling naar het linker been. Het Uwv heeft appellant in verband hiermee in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het Uwv de WAO-uitkering met ingang van 22 juli 2007 ingetrokken. Daarbij zijn de beperkingen van appellant vastgelegd in de functionele mogelijkheden lijst (FML) van 2 april 2007 passend bij het beeld van lumbago met ischialgie zonder neurologische uitvalsverschijnselen. Appellant is daarbij geschikt geacht voor onder meer de functies van telefonist/receptionist, wikkelaar/samensteller elektronische apparatuur en meteropnemer.
1.3. Appellant heeft zich op 21 augustus 2007 vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving ziek gemeld met rugklachten en in dat kader op 12 december 2007 verzocht om een Amber-beoordeling. De verzekeringsarts G.F. Breuker heeft in dat verband op 28 maart 2008 dossieronderzoek verricht met daarin uitgebreide medische informatie van onder andere de neuroloog Sulter, van de neurochirurg Metzemaekers en van de anesthesioloog Koning. De verzekeringsarts heeft op basis hiervan vastgesteld dat er voor de toename van de klachten geen evident neurologisch substraat gevonden is en geconcludeerd dat de eerder vastgestelde mogelijkheden van appellant om te functioneren ongewijzigd van toepassing zijn. Dienovereenkomstig heeft het Uwv appellant bij besluit van 31 maart 2008 medegedeeld dat hij per einde verkorte wachttijd op 18 september 2007 geen recht heeft op een WAO-uitkering. Bij besluit op bezwaar van 21 augustus 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers neergelegd in de rapportage van 20 augustus 2008 - het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 maart 2008 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4. Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het Uwv appellant na onderzoek door verzekeringsarts J.M. Lebbing-Wielings op 23 december 2007 en vervolgens op 21 oktober 2008 met ingang van 27 oktober 2008 geschikt geacht voor de in het kader van de WAO geselecteerde functies en de ZW-uitkering beëindigd. Bij besluit op bezwaar van 22 december 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv - in navolging van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts Egbers neergelegd in de rapportage van 19 december 2008 - het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 oktober 2008 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.5. Appellant heeft zich vervolgens op 10 augustus 2009 vanuit de situatie dat hij een werkloosheidsuitkering ontving ziek gemeld in verband met een opname/plaatsing van een neurostimulator op 10 en 24 augustus 2009. Appellant is in dat verband op 28 oktober 2009 op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. Deze heeft appellant lichamelijk onderzocht en informatie opgevraagd en verkregen van de behandelend anesthesioloog Van den Bosch en vervolgens appellant op basis hiervan per 2 november 2009 geschikt geacht voor de eerder geduide functies van meteropnemer en telefonist/receptionist. Dienovereenkomstig heeft het Uwv met ingang van 2 november 2009 het ziekengeld beëindigd. De bezwaarverzekeringsarts Egbers heeft de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven in zijn rapportage van 7 december 2009 maar appellant op een aantal onderdelen van de FML van 2 april 2007 meer beperkt geacht en op basis hiervan appellant geschikt geacht voor de eerder geduide functie van telefonist/receptionist. Het Uwv heeft op basis hiervan bij besluit van 7 december 2009 (bestreden besluit 3) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 oktober 2009 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij - in navolging van de bezwaarverzekeringsarts Egbers - ten aanzien van het bestreden besluit 1 geoordeeld dat de door appellant ingebrachte brieven van medisch adviseur R.M.E. Blanker en van anesthesioloog E. van der Bosch en neuroloog J.C. den Heijer niet tot de conclusie leiden dat bij appellant sprake is van toegenomen beperkingen als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. Dat bij appellant sprake is van afwijkingen in de rug (in de vorm van discopathie en/of een hernia) staat tussen partijen niet ter discussie. Voor deze afwijkingen zijn echter reeds beperkingen aangenomen in de FML van 2 april 2007.
De rechtbank heeft ten aanzien van bestreden besluit 2 in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts, zoals dat is bevestigd door bezwaarverzekeringsarts Egbers.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij in de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts Egbers neergelegd in de rapportage van 7 december 2009. Het in beroep overgelegde rapport van orthopedisch chirurg Plasmans van 9 september 2010 vormt daarbij voor de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel.
3. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken stelt appellant zich - samengevat weergegeven - op het standpunt dat zijn belastbaarheid blijkens de ingebrachte medische informatie op de data in geding onjuist is vastgesteld. Appellant verwijst hierbij met name naar het rapport van Plasmans. Appellant is van mening dat hij ten tijde van de Amber-beoordeling volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht en dat hij per 27 oktober 2007 en 2 november 2009 niet geschikt was voor de functies van meteropnemer en telefonist/receptionist.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
Ten aanzien van bestreden besluit 1.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad ziet hierin geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad onderschrijft de door de rechtbank - uitvoerig - weergegeven overwegingen en volstaat met een verwijzing daarnaar.
Met betrekking tot het rapport van orthopedisch chirurg Plasmans van 9 september 2010 onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts weergegeven in diens rapportage van 6 oktober 2010 dat Plasmans in zijn rapportage geen uitspraken doet over de belastbaarheid van appellant. Het Uwv heeft derhalve terecht geweigerd appellant met ingang van 18 september 2007 in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 en 3.
4.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de hiervoor in het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies.
Ten aanzien van bestreden besluit 2.
4.4. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad ziet hierin geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De bezwaarverzekeringsarts Egbers heeft in de rapportage van 19 december 2008 - na meenemen van informatie van de revalidatieartsen Boonstra en Posthumus - uitvoerig gemotiveerd dat hij de bevindingen van de verzekeringsarts, dat appellant geschikt is te achten voor tenminste een van de geduide functies, bevestigt. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad acht hierbij ook van belang dat uit de resultaten van de second opinion van het UMCG van 30 juni 2008 valt af te leiden dat er geen sprake is van een hernia, wel van een discopathie met versterkt pijngedrag. De Raad onderschrijft in dit verband het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat uit de medische gegevens in strikt medische zin geen wijziging in de medische situatie ten opzichte van 2 april 2007 naar voren komt. Met betrekking tot het rapport van orthopedisch chirurg Plasmans van 9 september 2010 verwijst de Raad naar hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen. Het Uwv heeft derhalve terecht met ingang van 27 oktober 2008 het ziekengeld beëindigd.
Ten aanzien van bestreden besluit 3.
4.5. De Raad ziet ook hier in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen reden anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Raad overweegt daartoe als volgt. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens de rapportage van 7 december 2009 naar aanleiding van de informatie van anesthesioloog Van den Bosch aangegeven dat er op onderdelen meer beperkingen ten aanzien van arbeid zijn aan te nemen dan in de FML van 2 april 2007 maar dat dit niet leidt tot het aannemen van meer arbeidsongeschiktheid dan de primaire verzekeringsarts dat deed nu de FML geen maatstaf is voor de beoordeling in het kader van de ZW. De bezwaarverzekeringsarts acht daarbij mogelijk torderen en tillen iets meer beperkt dan in de FML aangegeven. Appellant wordt hiermee volgens de bezwaarverzekeringsarts geschikt geacht voor lichamelijk niet of weinig belastend werk hetgeen in overeenstemming is met het advies van Plasmans dat voor het eerste jaar na 24 augustus 2009 lichamelijk belastend werk is uitgesloten. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens aangegeven dat de functie van telefonist/receptionist ruim binnen de mogelijkheden ligt nu het zitten in deze functie regelmatig onderbroken kan worden en tillen plaatsvindt tot maximaal ongeveer 2 kg. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan deze conclusie van de bezwaarverzekerings-arts. Met betrekking tot het rapport van Plasmans van 9 september 2010 onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 6 oktober 2010 dat uit dat rapport niet naar voren komt dat onvoldoende rekening gehouden zou zijn met de huidige beperkingen. Het Uwv heeft derhalve terecht met ingang van
2 november 2009 het ziekengeld beëindigd.
5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 dienen te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) H.L. Schoor.
IvR