ECLI:NL:CRVB:2011:BU6971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6608 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam ongegrond verklaarde. Appellante had op 25 september 2008 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), met de stelling dat zij duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot. Het College wees de aanvraag af, omdat zij volgens hen een gezamenlijke huishouding voerde met haar echtgenoot, wat leidde tot een gezamenlijk inkomen dat boven de bijstandsnorm voor gehuwden lag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de aanvraag van appellante en de daaropvolgende afwijzing door het College. De Raad concludeerde dat appellante ten tijde van de aanvraag nog gehuwd was en dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad baseerde deze conclusie op verschillende onderzoeksbevindingen, waaronder verklaringen van appellante en haar echtgenoot, alsook op het feit dat er aanwijzingen waren dat de echtgenoot regelmatig bij haar op bezoek kwam en financiële ondersteuning bood.

De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten van de gemeente Rotterdam voldoende waren om te concluderen dat appellante niet als zelfstandig rechtssubject van bijstand kon worden aangemerkt. Hierdoor was de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 29 november 2011.

Uitspraak

09/6608 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2009, 09/971 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Berkouwer, advocaat te Schiedam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Berkouwer. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante heeft op 25 september 2008 met ingang van 22 september 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij is gehuwd, dat haar minderjarige kind bij haar in huis woont en dat haar partner haar heeft verlaten sinds 20 april 2008.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader heeft op 28 november 2008 een gesprek met appellante plaatsgevonden en is aansluitend een huisbezoek gebracht aan de woning van appellante. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 5 december 2008. De onderzoeksresultaten zijn voor het College aanleiding geweest om bij besluit van 11 december 2008 de aanvraag van appellante af te wijzen. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met haar echtgenoot [naam echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]) en het gezamenlijke inkomen hoger is dan de voor gehuwden geldende bijstandsnorm, zodat zij geen recht heeft op bijstand.
1.3. Bij besluit van 12 maart 2009 heeft het College het tegen het besluit van 11 december 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is de grondslag van de afwijzing van de aanvraag gewijzigd in die zin dat appellante niet duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot [echtgenoot], zodat zij niet als zelfstandig subject van bijstand recht heeft op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 12 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat zij en [echtgenoot] gelet op de feitelijke situatie duurzaam gescheiden leefden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestrijkt de te beoordelen periode in geval van een aanvraag om algemene bijstand in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 22 september 2008 tot en met 11 december 2008.
4.2. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als ongehuwde mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3. De Raad stelt vast dat appellante ten tijde in geding gehuwd was met [echtgenoot].
4.4. Blijkens vaste rechtspraak van de Raad is sprake van duurzaam gescheiden leven indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een van hen, als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden van het geval.
4.5. De Raad is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat gedurende de periode in geding geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De Raad heeft daarbij van belang geacht dat appellante en [echtgenoot] op 10 november 2008 schriftelijk hebben verklaard dat [echtgenoot] via haar bankpasje bedragen overmaakt op haar bankrekening en dat deze bedragen onder meer zijn bestemd voor de schuld aan de Interbank en het betalen van de vaste lasten. Voorts heeft appellante op 28 november 2008 verklaard dat [echtgenoot] regelmatig bij haar op bezoek komt, dat hij boodschappen haalt en betaalt en dat hij het zakgeld en het tramabonnement voor hun, bij haar inwonende, dochter betaalt. Ook heeft zij toen verklaard dat zij op
11 december een operatie moet ondergaan en dat [echtgenoot] haar zal verzorgen gedurende de periode dat zij van deze operatie herstelt. Verder is bij het huisbezoek op 28 november 2008 in de woning van appellante een grote hoeveelheid kleding van [echtgenoot] alsmede voor hem bestemde post aangetroffen. Het standpunt van appellante dat [echtgenoot] op een ander adres woonde kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen nu de overige gedingstukken niet wijzen op een situatie van duurzaam gescheiden leven in voornoemde zin.
4.7. Het voorgaande betekent dat appellante ten tijde in geding niet als zelfstandig rechtssubject van bijstand kon worden aangemerkt, zodat het College de aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder terecht heeft afgewezen.
4.8. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2011.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) J. van Dam.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.
RB