ECLI:NL:CRVB:2011:BU6222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7079 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding in het kader van de AWBZ

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep niet-ontvankelijk verklaarde wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank had geoordeeld dat de beroepstermijn, die eindigde op 11 juni 2010, was overschreden omdat het beroepschrift pas op 18 juni 2010 was ontvangen. Appellant voerde aan dat zijn medische situatie en de zorg voor zijn gehandicapte dochter hem verhinderden om tijdig te reageren op het besluit van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 29 april 2010. Dit besluit had de indicatie voor zorg voor zijn dochter aangepast, maar appellant had hiertegen beroep ingesteld met een vertraging van enkele dagen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad stelde vast dat appellant niet had aangetoond dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen. Hoewel appellant gezondheidsproblemen had, was hij in staat geweest om hulp in te roepen van zijn dochter en een maatschappelijk werker. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van appellant niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.

De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 23 november 2011.

Uitspraak

10/7079 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2010, 10/2865 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 23 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn dochter [naam dochter]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. van Veenendaal.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 4 november 2009 heeft CIZ op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de dochter van appellant, [naam dochter] (verder: de dochter) geïndiceerd voor verblijf tijdelijk klasse 1, begeleiding individueel klasse 1, begeleiding groep klasse 1 en persoonlijke verzorging klasse 2.
1.2. Bij besluit van 29 april 2010 heeft CIZ de bezwaren van appellant tegen het besluit van 4 november 2009 gegrond verklaard. De dochter van appellant wordt blijkens dat besluit geïndiceerd voor verblijf tijdelijk klasse 1 en begeleiding groep klasse 3, inclusief vervoer in de vorm van een persoonsgebonden budget. Van 1 mei 2010 tot 1 mei 2011 wordt de dochter van appellant geïndiceerd voor behandeling (zorg in natura) en van 3 juni 2010 tot 4 november 2013 wordt zij geïndiceerd voor persoonlijke verzorging klasse 3 in de vorm van een persoonsgebonden budget.
1.3. Bij de brief van 17 juni 2010 heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare overschrijding van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedoelde beroepstermijn. De beroepstermijn, die afliep op 11 juni 2010, is met de indiening van het beroepschrift, gedateerd op 17 juni 2010, overschreden. Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn medische situatie en het feit dat hij alleen woont met zijn gehandicapte dochter niet tijdig heeft kunnen reageren op het besluit van 29 april 2010. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door ziekte buiten staat is geweest om een beroepschrift in te dienen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt evenals de rechtbank vast dat het beroepschrift van appellant niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn is ingediend. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de termijn voor het indienen van het beroepschrift in dit geval aan op 30 april 2010 en eindigde deze op 11 juni 2010. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De rechtbank heeft het beroepschrift van appellant op 18 juni 2010 ontvangen.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is te achten. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Hij voegt daaraan nog toe dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant ten tijde van belang gezondheidsproblemen had. Appellant heeft echter naar het oordeel van de Raad niet aangetoond dat hij gedurende de gehele beroepstermijn van zes weken door zijn gezondheidsproblemen en het daarmee samenhangende ziekenhuisbezoek geen beroepschrift heeft kunnen indienen of daarvoor de hulp van derden heeft kunnen inroepen. Ter zitting van de Raad heeft appellant voorts gewezen op het feit dat hij niet bekend is met de ten aanzien het indienen van een beroepschrift geldende regels, alsmede dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. De Raad is van oordeel dat deze omstandigheden eveneens niet kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de overschrijding van de beroepstermijn, te meer niet nu ter zitting van de Raad gebleken is dat appellant tijdig hulp had kunnen inroepen van zijn dochter en een maatschappelijk werker. De Raad is van oordeel dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.3. Gelet op hetgeen onder 4.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD