ECLI:NL:CRVB:2011:BU6209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-898 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • J.R. Baas
  • J. Brand
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, werkzaam als medewerkster thuiszorg, was in juli 2007 uitgevallen door spanningsklachten, longklachten en overbelasting van de rechterarm. Het Uwv had op 30 juni 2009 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 28 juli 2009 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar dit besluit werd later door het Uwv ingetrokken na bezwaar van de (ex)werkgever. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderzoek had gedaan en dat de functies die aan appellante waren toegewezen, geschikt waren voor haar, gezien de vastgestelde belastbaarheid.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat het medische onderzoek onzorgvuldig was en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een psychiatrische of psychische stoornis die haar arbeidsongeschiktheid zou onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was.

De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarmee het hoger beroep van appellante niet slaagde.

Uitspraak

11/898 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 22 december 2010, 10/341 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 25 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante was werkzaam als medewerkster thuiszorg en is in juli 2007 uitgevallen vanwege spanningsklachten, longklachten en een overbelasting van de rechter arm.
Het Uwv heeft in april 2009 een aanvraag voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van appellante ontvangen.
2.1. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 juni 2009 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 28 juli 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De (ex)werkgever van appellante, [naam ex-werkgever] te [vestigingsplaats], heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.2. Bezwaarverzekeringsarts M. Keus heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en heeft op 24 november 2009 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen en belastbaarheid van appellante voor arbeid zijn vastgelegd. Aan de hand van deze FML heeft bezwaararbeidsdeskundige J.G.W. de Wit met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geduid waarvoor appellante met de voor haar vastgestelde beperkingen geschikt wordt geacht.
2.3. Bij (bestreden) besluit van 3 december 2009 heeft het Uwv het bezwaar van [naam ex-werkgever] tegen het besluit van 30 juni 2009 gegrond verklaard. Het besluit van 30 juni 2009 is komen te vervallen. Het Uwv heeft verder vastgesteld dat per 28 juli 2009 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt en dat intrekking van de uitkering, onder toepassing van artikel 117, eerste lid, van de Wet WIA, niet eerder plaats vindt dan zes weken na de dag waarop deze beslissing bekend is gemaakt.
3.1. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met betrekking tot de medische grondslag van het besluit is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft - onder verwijzing naar de Standaard verminderde arbeidsduur - voldoende gemotiveerd te kennen gegeven waarom niet langer een urenbeperking is opgenomen in de FML. Er is namelijk geen sprake een intensieve behandeling, een dermate beperkte energie dat slechts deeltijdarbeid mogelijk is of een ernstige ziekte dan wel recent herstel van een ernstige ziekte.
De bezwaarverzekeringsarts heeft daarnaast afdoende gereageerd op de door appellante in beroep overgelegde informatie van haar huisarts. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de vastgestelde beperkingen en belastbaarheid voor arbeid in de FML.
3.2. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat de belasting van de geduide functies past binnen de vastgestelde belastbaarheid voor arbeid volgens de FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 27 november 2009 gemotiveerd vermeld waarom de signaleringen op het resultaat functiebeoordeling (welke signaleringen duiden op een mogelijke ongeschiktheid van de functies) geen overschrijding van de belastbaarheid van appellante opleveren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv de functies terecht geschikt heeft geacht voor appellante.
4. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt in essentie herhaald. Het medische onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts is onzorgvuldig. Deze heeft geen overleg gevoerd met de verzekeringsarts. Bovendien is er een onvoldoende verklaring gegeven voor het van de verzekeringsarts zeer afwijkende oordeel van de bezwaarverzekeringsarts. De beperkingen aan de knieën en de psychische klachten zijn onderschat. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt niet dat de Standaard onderzoeksmethoden psychische stoornissen volledig is toegepast en het dagverhaal is onvoldoende opgenomen. Het bestreden besluit kan volgens appellante niet in stand blijven en het Uwv moet een nieuw besluit nemen.
5.1. De Raad oordeelt als volgt.
5.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht onvoldoende aanleiding gevonden om het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts - ook ten opzichte van het door de verzekeringarts verrichte onderzoek - onzorgvuldig te achten. Het dagverhaal van appellante is voldoende beschreven in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 24 november 2009. Hij heeft informatie opgevraagd bij de huisarts, een reactie gegeven op nadere informatie van de huisarts, heeft appellante onderzocht en heeft dossierstudie verricht. Daarnaast heeft hij voldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom appellante niet valt onder één van de situaties beschreven in de nog steeds van toepassing zijnde Standaard verminderde arbeidsduur. Appellante heeft ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd dat er sprake is van een psychiatrische of psychische stoornis of dat zij wordt behandeld in verband met haar psychische klachten. Ook ten aanzien van haar overige klachten heeft appellante geen medische informatie overgelegd die haar standpunt kan onderbouwen dat in de FML onvoldoende beperkingen voor arbeid zijn vastgesteld. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de vastgestelde beperkingen in de FML onjuist te achten en verwijst naar hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen.
5.3. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de geduide functies (medisch) geschikt zijn te achten voor appellante. Aangezien appellante met deze functies een zodanig inkomen kan verdienen - in vergelijking met hetgeen zij verdiende als medewerkster thuiszorg - dat het verlies aan inkomsten minder dan 35% bedraagt, heeft het Uwv terecht geweigerd om aan appellante een uitkering toe te kennen.
5.4. De Raad is gelet op hetgeen is overwogen in 5.2 en 5.3 van oordeel dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hoger beroep slaagt niet.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door voorzitter T. Hoogenboom en J. Brand en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) J.R. Baas.
NW