ECLI:NL:CRVB:2011:BU6194

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5940 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 22 september 2010 een eerder besluit van het Uwv over de toekenning van een WGA-uitkering had bevestigd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 35 tot 80% met ingang van 18 februari 2008. Het Uwv had dit besluit later herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante stelde dat haar beperkingen, met name ten aanzien van haar pols, hand en schouder, niet correct waren beoordeeld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) geen rekening hield met haar aandoening, carpaal tunnelsyndroom (CTS). De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de rechtbank vond dat het Uwv terecht een WGA-uitkering had toegekend op basis van de medische beoordeling.

Tijdens de zitting van de Raad op 2 september 2011 werd het hoger beroep behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.B. de Jong, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling die ten grondslag lag aan de FML. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts geen wijzigingen had geconstateerd in de functionele mogelijkheden van appellante. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde grieven niet voldoende onderbouwd waren met medische gegevens en dat de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd waren.

De Raad besloot het hoger beroep van appellante niet te honoreren en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 november 2011.

Uitspraak

10/5940 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 september 2010, 09/7815 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.B. de Jong, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 2 september 2011. Namens appellante is verschenen mr. De Jong. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 januari 2008 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vastgesteld dat er voor appellante met ingang van 18 februari 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Bij besluit op bezwaar van 26 mei 2008 heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep tegen dit besluit, waarbij het Uwv is uitgegaan van een loonverlies van 43,48%, is ongegrond verklaard door de rechtbank en de Raad heeft vervolgens bij uitspraak van 30 maart 2011 deze uitspraak van de rechtbank bevestigd (LJN BP9676).
1.2. Appellante heeft zich bij brief van 16 juni 2008 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij het Uwv waarop een herbeoordeling is gevolgd door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is gewijzigd en nader is vastgesteld op 45 tot 55% en dat daarmee ook de hoogte van haar WGA-vervolguitkering per 1 april 2009 is gewijzigd en nader is vastgesteld op een bedrag van € 447,61 bruto per maand zonder vakantiegeld. Bij besluit op bezwaar van 25 september 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2009 ongegrond verklaard met dien verstande dat de ingangsdatum van de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op 6 oktober 2008.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 25 september 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat, nu appellante op een eerdere datum, namelijk 6 oktober 2008, is ingedeeld in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse en om die reden recht heeft op een hogere WGA-uitkering, het Uwv het bezwaar gegrond had moeten verklaren. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, nu naar het oordeel van de rechtbank bij dit besluit terecht een WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% (lees: 45 tot 55%) is toegekend, aangezien er geen aanleiding tot twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen en de voorgehouden functies op goede gronden zijn gebruikt voor de schatting.
2. Namens appellante is ter zitting van de Raad aangegeven dat het hoger beroep zich richt tegen de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv. De beperkingen ten aanzien van de pols, hand en schouder zijn onderschat, gelet op haar aandoening (carpaal tunnelsyndroom, CTS, beiderzijds). Ten onrechte is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen rekening gehouden met een beperking voor repeterende handelingen waarbij de pols en handen worden belast, terwijl appellante op grond van CTS hiervoor wel beperkt is. Er lijkt niets te zijn gedaan met de informatie van de neuroloog, gedateerd 11 augustus 2009, terwijl de neuroloog spreekt van een aandoening aan de rechterschouder. Op basis van de onjuiste FML zijn volgens appellante vervolgens functies geselecteerd die haar belastbaarheid overschrijden.
3.1. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat er geen aanleiding is tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan de FML van 20 oktober 2008, noch aan deze FML zelf. De Raad overweegt daartoe dat de verzekeringsarts appellante op 20 oktober 2008 heeft gezien en na psychisch en lichamelijk onderzoek heeft vastgesteld dat zich ten aanzien van de bij de eerdere medische beoordeling vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante per 18 februari 2008 geen wijziging heeft voorgedaan. Met de door appellante genoemde psychische klachten en klachten in de nek en schouders is reeds voldoende rekening gehouden in de FML van 3 december 2007, derhalve heeft de verzekeringsarts een FML, gedateerd 20 oktober 2008, opgesteld die gelijk is aan de FML van 3 december 2007. In deze FML zijn naast een aantal psychische beperkingen ook beperkingen vastgesteld ten aanzien van werken met toetsenbord en muis, frequent reiken, duwen en trekken, tillen of dragen en klimmen. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens op 22 juni 2009 na lichamelijk onderzoek vastgesteld dat er sprake is van een ongestoorde nekbewegelijkheid en heeft geen functiebeperkingen van de schouders, armen en handen vast kunnen stellen. Zij heeft de informatie van de arts van i-psy van 2 juni 2009 bij haar beoordeling betrokken en heeft inlichtingen gevraagd bij de neuroloog dr. J. Boiten. Uit de brief van i-psy blijkt dat de klachten zijn gestabiliseerd en dat er nu nog sprake is van duidelijke restklachten, waarbij als diagnose is gesteld depressieve stoornis, gedeeltelijk in remissie en gegeneraliseerde angststoornis. Boiten heeft in een brief van
11 augustus 2009 vastgesteld dat sprake is van cervico brachialgie rechts waarbij de MRI normaal is: geen duidelijke aanwijzingen voor een CTS, geen wortelcompressie en geen sprake van HNP. Boiten heeft verder een normale beweeglijkheid van de CWK vastgesteld. Deze brief is door de bezwaarverzekeringsarts, afgaande op het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 26 augustus 2009, op 13 augustus 2009 ontvangen en gaf haar geen aanleiding tot wijziging van de FML. De Raad overweegt dat appellante in hoger beroep weliswaar de juistheid van de FML betwist, maar dit niet heeft onderbouwd met medische gegevens.
3.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de op de uitdraaien Resultaat Functiebeoordeling verschenen signaleringen bij de geselecteerde functies van textielproductenmaker (Sbc-code 111160), magazijn, expeditiemedewerker
(Sbc-code 111220) en productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) afdoende zijn gemotiveerd. De grief van appellante dat deze functies niet geschikt zijn in verband met ernstiger beperkingen aan schouder, arm en hand ziet in feite op de juistheid van de FML en slaagt niet gelet op de bovenstaande overwegingen van de Raad terzake.
3.3. Gelet op de overwegingen 3.1 en 3.2 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
3.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en M.C.M. van Laar als leden in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) I.J. Penning.
CVG