ECLI:NL:CRVB:2011:BU6194
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- J.P.M. Zeijen
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 22 september 2010 een eerder besluit van het Uwv over de toekenning van een WGA-uitkering had bevestigd. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv, dat haar arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 35 tot 80% met ingang van 18 februari 2008. Het Uwv had dit besluit later herzien, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellante stelde dat haar beperkingen, met name ten aanzien van haar pols, hand en schouder, niet correct waren beoordeeld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) geen rekening hield met haar aandoening, carpaal tunnelsyndroom (CTS). De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de rechtbank vond dat het Uwv terecht een WGA-uitkering had toegekend op basis van de medische beoordeling.
Tijdens de zitting van de Raad op 2 september 2011 werd het hoger beroep behandeld. Appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. L.B. de Jong, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W. de Rooy-Bal. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling die ten grondslag lag aan de FML. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts geen wijzigingen had geconstateerd in de functionele mogelijkheden van appellante. De Raad concludeerde dat de door appellante aangevoerde grieven niet voldoende onderbouwd waren met medische gegevens en dat de geselecteerde functies afdoende gemotiveerd waren.
De Raad besloot het hoger beroep van appellante niet te honoreren en bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 november 2011.