ECLI:NL:CRVB:2011:BU6168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6173 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • J. Brand
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in een besluit van 12 april 2010 vastgesteld dat appellant per 5 mei 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat de gronden van beroep van appellant niet konden leiden tot de conclusie dat het besluit van het Uwv niet op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berustte.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte te veel belang heeft gehecht aan de objectiveerbaarheid van zijn klachten en dat zijn beperkingen niet in onderling verband zijn beschouwd. De Raad van Beroep heeft deze beroepsgronden echter verworpen. De Raad concludeert dat de voor appellant aangenomen beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst, waarmee de klachten in onderlinge samenhang zijn weergegeven. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant niet meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 november 2011.

Uitspraak

10/6173 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 22 september 2010, 10/1641 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 12 april 2010 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 20 juli 2009 waarbij is vastgesteld dat er voor appellant per 5 mei 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 12 april 2010 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de gronden van beroep niet tot het oordeel kunnen leiden dat het besluit van 12 april 2010 niet op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de rechtbank bij de beoordeling van zijn klachten ten onrechte te veel belang heeft gehecht aan de objectiveerbaarheid van die klachten.
3.2. Appellant heeft voorts naar voren gebracht dat de rechtbank zijn beperkingen ten onrechte niet in onderling verband heeft beschouwd.
3.3. Ten slotte heeft appellant verwezen naar de gronden die hij reeds bij de rechtbank naar voren heeft gebracht.
4.1. Ten aanzien van de beroepsgrond vermeld in 3.1 overweegt de Raad als volgt.
In de Wet WIA is - voor zover in dit verband van belang - neergelegd dat arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is een bepaald percentage te verdienen van het zogenoemde maatmaninkomen.
Gelet op het in de wet opgenomen vereiste dat sprake dient te zijn van een objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek volgt de Raad niet het standpunt van appellant dat de rechtbank te veel belang heeft gehecht aan de objectiveerbaarheid van de klachten. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
4.2. De beroepsgrond vermeld in 3.2 mist feitelijke grondslag. De voor appellant aangenomen beperkingen zijn opgenomen in de voor hem opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst. Dit juist met het doel de klachten in onderlinge samenhang in beeld te brengen.
4.3. De beroepsgrond vermeld in 3.3 treft geen doel. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Met juistheid heeft de rechtbank erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts de van derden verkregen medische informatie in zijn beschouwingen heeft betrokken en hiermee rekening heeft gehouden. De Raad kan zich geheel vinden in de overwegingen van de rechtbank en verwijst hiernaar.
4.4. De Raad wijst er volledigheidshalve op dat appellant met zijn beroepsgronden er overigens aan voorbij ziet dat in de aan het besluit van 12 april 2010 ten grondslag liggende rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 7 april 2010 is vermeld dat ook met de klachten van appellant die niet zijn terug te voeren op de in 4.1 bedoelde medische gronden rekening is gehouden.
4.5. De aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ten grondslag liggende functies zijn uitgaande van de voor hem geldende beperkingen in medisch opzicht voor hem geschikt.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) J.R. Baas.
NW