ECLI:NL:CRVB:2011:BU5616
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring beroep wegens vervallen procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 5 juli 2010 het beroep van appellant tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit besluit betrof de bijstandsverlening aan appellant ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). De rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang meer had, omdat de bijstandsverlening op verzoek van appellant per 1 februari 2009 was beëindigd en het College had toegezegd de nakoming van de opgelegde verplichting niet meer te zullen beoordelen.
Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er een aanmerkelijke kans was dat hij in de toekomst opnieuw een beroep op bijstand zou moeten doen. Hij vreesde dat hij opnieuw geconfronteerd zou worden met het standpunt van het College over de waarde van zijn grond en de verplichting tot verkoop daarvan. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen aangegeven dat voor een ontvankelijk hoger beroep vereist is dat er een direct procesbelang is bij de uitspraak. Aangezien de bijstandsverlening was beëindigd en er geen actuele verplichtingen meer waren, oordeelde de Raad dat appellant geen procesbelang had.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier R.L.G. Boot, en werd openbaar uitgesproken op 22 november 2011.