ECLI:NL:CRVB:2011:BU5274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1437 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep bij het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 11-1437 WW. De zaak betreft een geschil tussen appellant, die verzocht om een proceskostenveroordeling, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Breda had in haar uitspraak van 10 januari 2011 het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar verzuimd om een beslissing te nemen over de proceskosten van appellant. Dit verzuim leidde tot het hoger beroep van appellant, die stelde dat hij kosten voor rechtsbijstand had moeten maken en recht had op vergoeding daarvan.

De Raad overweegt dat de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht was om een beslissing te nemen over de proceskosten. Aangezien de rechtbank dit heeft nagelaten, kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. De Raad heeft daarom besloten om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van zowel appellant als betrokkene in hoger beroep. De kosten van appellant zijn begroot op € 655,- voor verleende rechtsbijstand, terwijl de kosten van betrokkene zijn vastgesteld op € 218,-. Daarnaast dient het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 112,- te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procesvoering en de verplichting van de rechtbank om ook over proceskosten te oordelen wanneer hierom wordt verzocht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de proceskosten en heeft de zaak terugverwezen naar het Uwv voor de uitvoering van de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1437 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 januari 2011, 09/3454 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: betrokkene)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
appellant als belanghebbende.
Betrokkene heeft in hoger beroep als partij aan het geding deelgenomen.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G.H. van de Wetering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft bij brief van 7 april 2011 verweer gevoerd. Desgevraagd heeft appellant hierop bij brief van 10 april 2011 een reactie gegeven.
Bij brief van 22 juni 2011 heeft mr. H.J.A. Jansen, advocaat, namens betrokkene een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop appellant bij brief van 27 juni 2011 heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de relevante feiten en of omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en geoordeeld dat het Uwv het door betrokkene betaalde griffierecht dient te vergoeden.
2.1. Het namens appellant ingestelde hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank heeft verzuimd een der partijen te veroordelen in zijn proceskosten. Naar de mening van appellant heeft hij, doordat hij als partij deelnam aan de procedure in eerste aanleg, kosten voor rechtsbijstand moeten maken die als redelijkerwijs gemaakt moeten worden aangemerkt. Appellant zag zich gelet op zijn belang bij het beroep genoodzaakt verweer te voeren.
2.2. Het Uwv heeft in hoger beroep te kennen gegeven bereid te zijn de kosten van appellant alsnog te vergoeden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.3. Namens betrokkene is -kort weergegeven- naar voren gebracht dat appellant in eerste aanleg niet als partij aan de procedure deelnam en reeds hierom geen recht heeft op vergoeding van zijn proceskosten. Tevens is betrokkene van oordeel dat het Uwv niet vrij is om alsnog een proceskostenvergoeding aan appellant toe te kennen en dat de rechtbank niet gehouden was te beslissen op het verzoek van appellant om een vergoeding van zijn proceskosten.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De rechtbank heeft appellant als belanghebbende aangemerkt en op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ambtshalve uitgenodigd om als partij deel te nemen aan het geding. De rechtbank heeft appellant vervolgens als partij aangemerkt nadat hij had aangegeven als partij aan het geding deel te willen nemen.
De rechtbank was op grond van artikel 8:43, tweede lid, van de Awb verplicht appellant in de gelegenheid te stellen schriftelijk een uiteenzetting over de zaak te geven. Hiervan is namens appellant gebruik gemaakt.
3.2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Naar het oordeel van de Raad mag van de rechtbank worden verlangd dat, nu appellant had verzocht om een proceskostenveroordeling, zij hierover in haar uitspraak een beslissing had gegeven. Nu de rechtbank dit heeft nagelaten kan de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, niet in stand blijven en zal de Raad doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
3.3. Artikel 8:75 van de Awb ziet ook op de belanghebbende die met toepassing van artikel 8:26 van de Awb als partij deelneemt aan het geding. Gelet hierop zal de Raad het Uwv veroordelen in de kosten die appellant in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op
€ 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep. De reactie van de gemachtigde van appellant op het nadere beroepschrift van betrokkene komt gelet op het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking nu deze reactie niet op verzoek van de rechtbank is gegeven.
4. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en betrokkene in hoger beroep. De kosten van appellant worden begroot op € 655,- voor verleende rechtsbijstand en de kosten van betrokkene worden begroot op € 218,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.299,-;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 218,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) P. Boer.
TM