ECLI:NL:CRVB:2011:BU4838
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging bijstandsverlening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen de beëindiging van zijn bijstandsverlening door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het College had op 25 september 2009 besloten de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2009 te beëindigen. Appellant maakte op 11 augustus 2010 bezwaar tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar op 18 oktober 2010 niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
Appellant voerde aan dat hij ten tijde van het besluit van 25 september 2009 niet in staat was om tijdig bezwaar te maken vanwege psychische problemen. Hij stelde dat hij destijds werd bijgestaan door een gemachtigde, mr. C.C.M. Welten, en dat dit voor het College kenbaar was. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad benadrukte dat het bij het hoger beroepschrift gevoegde formulier 'Kernvragen PsyQ, voormeting' geen betekenis had, omdat het niet ingevuld was. Ook de verwijzing naar een artsenbrief van 30 augustus 2011 was onvoldoende om aan te tonen dat appellant problemen had met deadlines. De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.