ECLI:NL:CRVB:2011:BU4838

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2609 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen de beëindiging van zijn bijstandsverlening door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Het College had op 25 september 2009 besloten de bijstand van appellant met ingang van 1 september 2009 te beëindigen. Appellant maakte op 11 augustus 2010 bezwaar tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar op 18 oktober 2010 niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

Appellant voerde aan dat hij ten tijde van het besluit van 25 september 2009 niet in staat was om tijdig bezwaar te maken vanwege psychische problemen. Hij stelde dat hij destijds werd bijgestaan door een gemachtigde, mr. C.C.M. Welten, en dat dit voor het College kenbaar was. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad benadrukte dat het bij het hoger beroepschrift gevoegde formulier 'Kernvragen PsyQ, voormeting' geen betekenis had, omdat het niet ingevuld was. Ook de verwijzing naar een artsenbrief van 30 augustus 2011 was onvoldoende om aan te tonen dat appellant problemen had met deadlines. De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd en er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2609 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2011, 10/4381 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij - aan appellant geadresseerd - besluit van 25 september 2009 heeft het College de ingevolge de Wet werk en bijstand aan appellant verleende bijstand met ingang van 1 september 2009 beëindigd (lees: ingetrokken).
1.2. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 11 augustus 2010 bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het College dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet verschoonbare, overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat appellant ten tijde van het besluit van 25 september 2009 niet een voor het College kenbare gemachtigde had. Uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 12 maart 2010 (10/525) blijkt immers dat appellant destijds werd bijgestaan door mr. C.C.M. Welten. Voorts had appellant ten tijde van belang psychische problemen, waardoor hij niet tijdig bezwaar kon maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is, anders dan appellant, van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het besluit van 25 september 2009 een voor het College kenbare gemachtigde had. Uit de onder 3 genoemde uitspraak van 12 maart 2010 blijkt dat mr. Welten bij brief van 12 februari 2010 namens appellant bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 8 februari 2010 waarbij de bijstandsaanvraag van appellant van 20 januari 2010 is afgewezen. Hiermee is echter niet aannemelijk gemaakt dat mr. Welten ook reeds ten tijde van het besluit van
25 september 2009 gemachtigde van appellant was en dat dit voor het College kenbaar was. Dit brengt mee dat het besluit van 25 september 2009 op juiste wijze, door toezending aan appellant zelf, is bekendgemaakt.
4.2. De Raad is voorts met de rechtbank, en anders dan appellant, van oordeel dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege psychische problemen ten tijde van belang niet in staat was tijdig bezwaar te maken dan wel te laten maken. Aan het bij het hoger beroepschrift gevoegde formulier ‘Kernvragen PsyQ, voormeting’ kan reeds geen betekenis worden gehecht, nu dit formulier in het geheel niet is ingevuld. De verwijzing van appellant ter zitting van de Raad naar een stuk van een arts van 30 augustus 2011, waaruit zou blijken dat hij problemen met deadlines heeft, is eveneens onvoldoende.
4.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2011.
(get.) E.J.M. Heijs.
(get.) M.C. Nijholt.
KR