ECLI:NL:CRVB:2011:BU4828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6012 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging bijstandsnorm van gehuwd naar alleenstaande tijdens ziekenhuisverblijf echtgenote in Turkije

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van zijn bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam aan de orde is. Appellant en zijn echtgenote ontvingen bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. Tijdens hun vakantie in Turkije is de echtgenote van appellant opgenomen in het ziekenhuis, waardoor appellant alleen terugkeerde naar Nederland. Het College heeft vervolgens de bijstandsuitkering van appellant herzien, waarbij hij vanaf 9 september 2008 recht had op een uitkering naar de norm voor alleenstaanden in plaats van gehuwden. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het College verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk en later ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

In hoger beroep stelt appellant dat hij en zijn echtgenote ongelijk worden behandeld in vergelijking met andere bijstandsontvangers die in soortgelijke situaties verkeren. Hij betoogt dat er sprake was van een acute noodsituatie, omdat zijn echtgenote medische zorg nodig had. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat er geen acute noodsituatie was, omdat er geen medische gegevens zijn overgelegd die deze stelling onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de omstandigheden van appellant niet zo dringend waren dat bijstandsverlening naar de norm voor gehuwden noodzakelijk was. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/6012 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2009, 09/547 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn echtgenote ontvingen bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. Het College heeft appellant en zijn echtgenote toestemming verleend om van 12 augustus 2008 tot en met 8 september 2008 met behoud van uitkering naar het buitenland te gaan. Appellant heeft op 12 september 2008 de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam ervan op de hoogte gesteld dat hij op 9 september 2008 alleen van vakantie is teruggekomen. Hij verbleef vanaf 13 augustus 2008 samen met zijn echtgenote in Turkije. Zijn echtgenote is vanwege een ziekenhuisopname en operatie in Turkije achtergebleven en zou op 26 september 2008 terugreizen naar Nederland.
1.3. Bij besluit van 19 september 2008 heeft het College de bijstand van appellant en zijn echtgenote herzien. Voor appellant betekent dit dat op 9 september 2008 geen recht op uitkering bestaat en dat appellant in de periode van 10 september 2008 tot en met 26 september 2008 recht heeft op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande en niet naar de norm voor gehuwden.
1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van de maand oktober 2008.
1.5. Bij besluit van 30 december 2008 heeft het College het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 28 april 2009 heeft het College het besluit van 30 december 2008 ingetrokken en het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover in dit geding van belang - het beroep van appellant tegen het besluit van 28 april 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant is van mening dat ingevolge de toepassing van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB, bijstandsgerechtigden die in gelijke positie verkeren, dat wil zeggen noodgedwongen langer dan vier weken in een ziekenhuis in het buitenland of onder dezelfde omstandigheden in Nederland verblijven, op ongelijke wijze worden behandeld. Hij heeft voorts gesteld dat het College hem in de periode in geding bijstand naar de norm voor gehuwden had moeten verlenen, omdat sprake was van een acute noodsituatie. Appellant heeft gewezen op de medische gegevens van zijn echtgenote, alsmede op de maandelijkse lasten die gewoon doorliepen terwijl zijn echtgenote in het ziekenhuis in Turkije lag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad wijst het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar het in artikel 11 van de WWB vastgelegde territorialiteitsbeginsel af. Het gaat hier niet om gelijke gevallen.
4.2. Tussen partijen is verder uitsluitend in geschil of zich in het geval van appellant zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB voordoen. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand volstrekt onvermijdelijk is. De Raad heeft al eerder overwogen - zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 1 december 2009, LJN BK6576 - dat een acute noodsituatie aan de orde is indien een situatie van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.
4.3. Naar het oordeel van de Raad biedt hetgeen appellant heeft gesteld met betrekking tot de gezondheidstoestand van zijn echtgenote onvoldoende grond om het bestaan van een dergelijke situatie aan te nemen. De Raad heeft in de aanvankelijk bij het College overgelegde medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden die erop wijzen dat het dringend noodzakelijk was dat de echtgenote tijdens de vakantie een operatie zou ondergaan. Ook nadien is geen medische informatie van behandelende artsen/specialisten in het geding gebracht die tot een andersluidend oordeel zou moeten leiden. In het standpunt van appellant dat de (vaste) maandelijkse lasten gewoon doorliepen, heeft de Raad evenmin aanleiding gezien om te concluderen dat sprake is geweest van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin appellant verkeerde enkel door het verlenen van bijstand naar de norm voor gehuwden te verhelpen waren. De Raad ziet niet in dat appellant in dergelijke behoeftige omstandigheden zou hebben verkeerd, nu het hier slechts gaat om een periode van twaalf dagen waarin sprake was van bijstand naar een lagere norm en waarbij het, zoals van de zijde van het College aan de hand van de uitkeringsspecificatie over de maand oktober 2008 ter zitting is meegedeeld, per saldo ging om een bedrag van € 203,--. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat appellant in dit verband alleen op zijn maandelijkse lasten heeft gewezen en dat over de medische kosten van zijn echtgenote niets is aangevoerd.
4.4. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
HD