ECLI:NL:CRVB:2011:BU4816
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand op grond van woonadres
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 6 april 2011 zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland ongegrond verklaarde. Appellant had op 16 november 2009 een aanvraag ingediend voor bijstand met ingang van 18 juni 2009, maar deze aanvraag werd door het College op 23 december 2009 afgewezen. Het College stelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonachtig was. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant voerde aan dat hij door een plausibele verklaring voor zijn afwezigheid op het opgegeven adres, namelijk familiebezoek en een behandeltraject voor psychische klachten, aannemelijk had gemaakt dat hij op dat adres woonde. De Raad oordeelde echter dat de beoordelingsperiode voor de aanvraag van bijstand loopt van de datum van de aanvraag tot de datum van het primaire besluit. In dit geval was dat van 18 juni 2009 tot en met 23 december 2009.
De Raad concludeerde dat appellant geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die rechtvaardigden dat het College van zijn eerdere besluit tot intrekking van de bijstand terugkwam. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 8 november 2011 door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier.