[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 oktober 2010, 10/2525 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 15 november 2011
Namens appellante heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2011. Voor appellante zijn verschenen mr. Janszen en mr. N.R. Janszen. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft bij brief van 24 december 2009 de gemeente Haarlem verzocht om haar bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toe te kennen over de periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2009 en deze te verrekenen met de gemeente Zandvoort. Bij de aanvraag is verwezen naar het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort van 17 december 2009 om de bijstand van appellante met ingang van 31 december 2008 in te trekken wegens vertrek naar een andere gemeente en de over de periode van 1 januari 2009 tot 1 november 2009 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 8.197,48 van appellante terug te vorderen.
1.2. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het College de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat bijstand niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering kan worden gemaakt. Voorts heeft het College aan het besluit ten grondslag gelegd dat geen bijstand kan worden verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.
1.3. Bij besluit van 20 april 2010 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 februari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 20 april 2010 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft appellante aangevoerd dat zij zwervende is geweest in de periode van januari 2009 tot november 2009 en dat de gemeente Zandvoort met terugwerkende kracht heeft bepaald dat zij toen in Haarlem verbleef. Om die reden is volgens appellante sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd (lees: toegekend). Voorts heeft appellante aangevoerd dat geen sprake is van aflossing van een schuldenlast, omdat er nog een beroepsprocedure loopt over het terugvorderingsbesluit van de gemeente Zandvoort.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Naar het oordeel van de Raad is hiervan niet gebleken. De stelling dat appellante gedurende de periode van januari 2009 tot november 2009 zwervende is geweest en door het besluit van de gemeente Zandvoort achteraf bezien door het College alsnog voor bijstand in aanmerking had moeten worden gebracht, volgt de Raad niet, reeds omdat appellante ten tijde in geding stond ingeschreven op het adres van haar ouders in Zandvoort.
4.3. De grief van appellante dat geen sprake is van een schuldenlast als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder f, van de WWB, omdat de beroepsprocedure in verband met het intrekkings- en terugvorderingsbesluit van de gemeente Zandvoort nog loopt, treft geen doel. Op grond van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht schorst het bezwaar of beroep immers niet de werking van het besluit waartegen het is gericht. De lopende beroepsprocedure heeft dan ook geen schorsende werking ten aanzien van de betalingsverplichting van hetgeen wordt teruggevorderd.
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M. Hillen en W.H. Bel als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.