ECLI:NL:CRVB:2011:BU4064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6305 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAO-uitkering per 23 november 2008 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv zijn besluit had kunnen baseren op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige ondeugdelijk was en dat hij de in de rapportage genoemde functies niet kon vervullen vanwege een hoog risico op verwondingen, veroorzaakt door de amputatie van drie vingers. De Raad overwoog echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het verrichten van de werkzaamheden in de geduide functies een hoog risico op verwondingen met zich meebracht. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank dat de bezwaararbeidsdeskundige de functies passend had gemotiveerd en dat de rapportages zorgvuldig tot stand waren gekomen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages door bezwaarverzekeringsartsen en bezwaararbeidsdeskundigen in het kader van de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

10/6305 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 oktober 2010, 09/7525 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van den Buijs, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen mr. W. de Rooy-Bal.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 25 september 2009 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit om de WAO-uitkering van appellant per 23 november 2008 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Het Uwv heeft zijn besluit van 25 september 2009 doen steunen op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts gedateerd 27 augustus 2009, de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), gedateerd 10 december 2008 en op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige gedateerd 24 september 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit gedateerd 25 september 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het Uwv het besluit niet heeft kunnen baseren op de rapportages en de FML, genoemd in 1.
3.1. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bedoeld in 2 bestreden. Naar zijn mening dient de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en zijn beroep alsnog gegrond te verklaren.
3.2. Appellant heeft aangevoerd dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts geen juist beeld geeft van zijn gezondheidssituatie en de bij hem bestaande mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Appellant heeft hiertoe gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan is aangenomen. Appellant heeft een rapport van de hem behandelend psychiater
R.W. Jessurun in geding gebracht. Jessurun schrijft dat appellant in zijn huidige toestand, met een gebrek aan energie en concentratiezwakte, fors beperkt is in zijn functioneren.
Er is voorts sprake van een onvermogen om gerichte taken uit te voeren en van een voortschrijdend decompenseren.
Appellant heeft aangegeven sinds juli 2008 bij Jessurun onder behandeling te zijn en dat Jessurun derhalve een goed beeld heeft van zijn beperkingen. Zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben ten onrechte geen informatie bij Jessurun ingewonnen. De rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zijn niet zorgvuldig tot stand gekomen en de FML is niet juist vastgesteld.
3.3. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige ondeugdelijk is. De in de rapportage genoemde functies kan hij niet vervullen, omdat in deze functies belastingen voorkomen die zijn mogelijkheden te boven gaan. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt gesteld dat hij wegens de amputatie van drie vingers de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen. Er is een hoog risico op verwondingen.
4.1.1. De Raad overweegt als volgt.
4.1.2. Aan rapportages opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Zulks betekent echter volgens de vaste rechtspraak van de Raad geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan appellant om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Dit kan geschieden door niet medisch geschoolden.
Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 17 december 2004, LJN AR8889, 13 juli 2005, LJN AT9828 en 10 januari 2007, LJN AZ6138.
4.2. Met hetgeen appellant alsnog in hoger beroep heeft aangevoerd heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv zijn besluit van 25 september 2009 niet heeft kunnen baseren op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 27 augustus 2009.
De beroepsgrond van appellant dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts niet zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat geen rekening is gehouden met de opvatting van Jessurun treft geen doel. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts volgt dat informatie van Jessurun is verkregen en dat met deze informatie rekening is gehouden. De beperkingen van appellant, zoals die zijn weergegeven in de FML, komen voor een groot deel overeen met de beperkingen die Jessurun noemt. Ten aanzien van de overige - niet gevolgde - stellingen van Jessurun dat appellant gemakkelijk voortschrijdend decompenseert en dat er sprake is van een sterk afgenomen vitaliteit en een onvermogen om gerichte taken uit te voeren is de Raad van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat deze informatie geen aanleiding geeft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Jessurun heeft geen concrete aanwijzingen gegeven voor de juistheid zijn stellingen.
4.3. Met hetgeen appellant alsnog in hoger beroep heeft aangevoerd heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt dat het Uwv zijn besluit van 25 september 2009 niet heeft kunnen baseren op de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 24 september 2009. De beroepsgrond van appellant dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige ondeugdelijk is en dat hij de in de rapportage genoemde functies niet kan vervullen, omdat in deze functies belastingen voorkomen die zijn mogelijkheden te boven gaan, kan niet slagen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage heeft gemotiveerd dat de geduide functies passend zijn. Met betrekking tot de markeringen, die aangeven dat er mogelijk sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid, heeft de rechtbank overwogen dat deze in voldoende mate toe toegelicht. De Raad onderschrijft deze overwegingen van de rechtbank. Voorts overweegt de Raad dat appellant er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat het verrichten van de werkzaamheden zoals beschreven in de geduide functies een hoog risico op verwondingen met zich meebrengt.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1.2 tot en met 4.3 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
NK