ECLI:NL:CRVB:2011:BU3905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1980 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WW-uitkering wegens niet voldoen aan referte-eis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een WW-uitkering aangevraagd na het beëindigen van haar arbeidsovereenkomst op 21 december 2006. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering, omdat appellante niet voldeed aan de referte-eis van 26 gewerkte weken in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid. Appellante stelde dat zij recht had op de uitkering omdat zij een schadevergoeding had ontvangen bij de beëindiging van haar dienstverband, die volgens haar als gewerkte weken moest worden geteld.

De Raad oordeelde dat appellante niet aan de referte-eis voldeed, ook niet als rekening werd gehouden met de door haar genoemde schadevergoeding. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om met objectieve en controleerbare gegevens aan te tonen dat zij recht had op de uitkering. De door appellante overgelegde documenten, waaronder een brief van haar werkgever, gaven geen bewijs dat zij een schadevergoeding had ontvangen die gelijkgesteld kon worden aan gewerkte weken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de referte-eis in de Werkloosheidswet en de verplichtingen van aanvragers om hun recht op uitkering te onderbouwen met bewijsstukken. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1980 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 februari 2011, 10/2701 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaam geweest bij [werkgever 1]. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 21 december 2006. Appellante heeft vervolgens werkzaamheden als uitzendkracht verricht. In de periode van 5 september 2007 tot 30 augustus 2009 heeft zij een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Appellante heeft met ingang van 31 augustus 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 15 december 2009 heeft het Uwv appellante geen WW-uitkering toegekend omdat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij in de 36 weken voor het intreden van haar werkloosheid in ten minste 26 weken heeft gewerkt.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 december 2009 ongegrond verklaard. In het bestreden besluit heeft het Uwv, rekening houdend met het feit dat appellante van 5 september 2007 tot 30 augustus 2009 ziek is geweest, de referteperiode bepaald op de periode van
25 december 2006 tot en met 2 september 2007. Volgens het Uwv heeft appellante in die periode niet aan de referte-eis voldaan.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog, waar appellante als eiseres is aangeduid en het Uwv als verweerder, als volgt:
“De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet voldoet aan de referte-eis, waardoor zij geen recht heeft op een WW-uitkering. In de door eiseres overgelegde brief van [werkgever 1] staat: ‘Daar de reguliere salarisrun van december 2006 inmiddels is geschied, zal de eindafrekening inzake het salaris, verrekening van uw tegoed/tekort aan vakantie- en/of ATV-dagen, evenals de verrekening van vakantietoeslag, met de reguliere salarisrun van januari 2007 plaatsvinden’. Geenszins valt hieruit af te leiden dat eiseres van januari 2007 een schadevergoeding heeft ontvangen van deze werkgever.”
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat uit de brief van 21 december 2006 van haar werkgever blijkt dat bij de beëindiging van het dienstverband een reguliere salarisrun van januari 2007 zal plaatsvinden en dat – nu haar arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en geen opzegtermijn kent – er dus een extra maand salaris in de vorm van een schadevergoeding is uitgekeerd. Deze schadevergoeding moet volgens appellante op grond van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte weken met gewerkte weken worden betrokken bij het vaststellen van het aantal gewerkte weken. Zij heeft benadrukt dat het Uwv niet geverifieerd heeft of er naast de eindafrekening alsnog salaris is uitgekeerd in de zin van een opzegtermijn, dan wel anderszins.
4. De Raad verwijst voor de hier van belang zijnde wettelijke bepalingen naar de aangevallen uitspraak. Hij komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Niet in geschil is dat de in dit geval in aanmerking te nemen referteperiode loopt van 25 december 2006 tot en met 2 september 2007. Evenmin is in geschil dat appellante niet aan de referte-eis voldoet, indien geen rekening wordt gehouden met niet gewerkte weken waarover appellante een vergoeding zou zijn toegekend en die op grond van de Regeling gelijkstelling niet gewerkte weken met gewerkte weken (Regeling) gelijk te stellen zijn.
4.2. De Raad stelt voorop, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 juli 2011, LJN BR1540, dat nu appellante een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WW, het in beginsel op haar weg ligt om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij recht heeft op uitkering. Appellante is hierop bij brief van 8 augustus 2011 gewezen en verzocht nadere stukken te overleggen die haar standpunt onderbouwen. De gemachtigde van appellante heeft te kennen gegeven dat er geen verdere gegevens voorhanden zijn dan de eerder overgelegde informatie, waaronder de salarisspecificatie over de maand december 2006 en de brief van de werkgever van 21 december 2006.
4.3. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de brief van 21 december 2006 van de werkgever niet blijkt dat appellante van haar werkgever een bedrag in de vorm van een schadevergoeding heeft ontvangen. Uit de overige gedingstukken blijkt dit evenmin, zodat geen sprake zijn van een gelijkstelling van niet gewerkte weken met gewerkte weken op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Regeling.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P. Boer.
KR