ECLI:NL:CRVB:2011:BU3491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5663 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 november 2011 uitspraak gedaan. Appellante had eerder een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aangevochten, waarin werd vastgesteld dat zij per 27 augustus 2009 geen recht had op een WIA-uitkering. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat appellante, ondanks haar medische beperkingen, in staat was om met geschikte functies een inkomen te verdienen dat haar verlies aan verdienvermogen onder de 35% hield.

Tijdens de zitting op 30 september 2011 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door L.H.J. Ambrosius. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen waren onderschat en verwees naar het standpunt van haar behandelende psychiater, F. Kaya. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellante op een inzichtelijke wijze had besproken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de beoordeling konden veranderen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geschikt was voor haar eigen arbeid, waardoor van arbeidsongeschiktheid geen sprake was. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 november 2011.

Uitspraak

10/5663 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 21 september 2010, 10/1709 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, als opvolgend raadsman, een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 november 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat er voor appellante per 27 augustus 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomsten naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op de overweging dat appellante met haar beperkingen van medische aard in staat is met voor haar geschikte functies een zodanig inkomen te verdienen dat haar verlies aan verdienvermogen minder dan 35% bedraagt.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 30 maart 2010 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit dat voor appellante per
27 augustus 2009 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering. Dit besluit berust in de eerste plaats op de overweging dat appellante niet arbeidsongeschikt is, omdat zij met haar beperkingen in staat is de maatgevende arbeid - haar eigen werk van productiemedewerkster eiersorteerster - te verrichten.
Het besluit berust in de tweede plaats op dezelfde overweging waarop het besluit van 11 november 2009 berust.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het besluit van 30 maart 2010 berust op een onjuiste of onvolledige verzekeringsgeneeskundige grondslag.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd evenmin kan leiden tot het oordeel dat de arbeidskundige grondslag van het besluit ondeugdelijk is.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen van medische aard zijn onderschat. Appellante heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar hetgeen zij reeds in beroep naar voren heeft gebracht. Appellante heeft met name gewezen op het door de haar behandelende psychiater F. Kaya ingenomen standpunt.
4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak de door appellante in beroep ingediende gronden van medische aard op uitgebreide en inzichtelijke wijze besproken en beoordeeld. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op de opvatting van de appellante behandelende psychiater. De Raad kan zich geheel in de beoordeling van de rechtbank op dit punt vinden.
Gelet hierop en op de omstandigheid dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gegevens van medische aard heeft ingediend, ziet de Raad geen aanleiding het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen ten einde haar beperkingen vast te stellen in te willigen.
4.2. In de maatgevende arbeid komen - zoals door appellante overigens ook niet bestreden - geen belastingen voor die de mogelijkheden van appellante overschrijden, zodat deze arbeid voor haar geschikt is.
4.3. Nu appellante geschikt is voor haar eigen arbeid is reeds daarom van arbeidsongeschiktheid geen sprake. De vraag of appellante ook geschikt is voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies behoeft dan ook geen beantwoording.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 treft het hoger beroep geen doel en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
JL