ECLI:NL:CRVB:2011:BU3485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6607 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en afwezigheid van medische onderbouwing voor urenbeperking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een WIA-uitkering heeft aangevraagd na een ziekmelding als gevolg van een val op het werk. Appellant heeft zich op 8 februari 2008 ziek gemeld en heeft in 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter vastgesteld dat appellant met ingang van 5 februari 2010 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat er geen medische onderbouwing is voor een urenbeperking. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting is gebleken dat appellant niet aanwezig was, maar dat het Uwv zich liet vertegenwoordigen. De Raad heeft de medische gegevens en rapportages van de bezwaarverzekeringsarts in overweging genomen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 18 januari 2011 aangegeven dat er geen medische urenbeperking kan worden vastgesteld, omdat er geen pathologisch verhoogde slaapbehoefte of verstoring van het dag- en nachtritme is aangetoond. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn chronische pijn- en vermoeidheidsklachten, maar de Raad oordeelt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking. De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage duidelijk heeft gemaakt dat er geen causaal verband bestaat tussen de medicatie en de vermeende verhoogde slaapbehoefte. De Raad ziet geen reden om de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken, en concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6607 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 oktober 2010, 10/2165 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.P.A. Thoonen, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij is een rapport van bezwaarverzekeringsarts mr. drs. E.J.M. van Paridon van 18 januari 2011 gevoegd.
Bij brief van 15 september 2011 heeft mr. Thoonen enige stukken in het geding gebracht, waaronder een brief van verzekeringsarts-medisch adviseur drs. A.A.L.T. Kraft, gedateerd 15 februari 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als schoonmaker. Op 8 februari 2008 heeft appellant zich na een val op het werk ziek gemeld voor dit werk.
1.2. Bij besluit van 1 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 19 januari 2010 gehandhaafd, waarbij is vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 5 februari 2010 geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.3. In beroep heeft appellant een verslag overgelegd, gedateerd 30 juli 2010, van Kraft. Voorts is overgelegd een brief van Kraft, gedateerd 3 september 2010. Kraft acht een urenbeperking van 6 uur per dag en 30 uur per week aan de orde als gevolg van de rugaandoening in combinatie met de gebruikte medicatie.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn chronische pijn- en vermoeidheidsklachten. Appellant acht een urenbeperking op zijn plaats.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat appellant met ingang van 5 februari 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er aanleiding is voor een arbeidsduurbeperking.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant op zorgvuldige en juiste wijze is verricht. De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage heeft vermeld dat een medische urenbeperking niet wordt ondersteund door de medische gegevens en dat bij appellant geen pathologisch verhoogde slaapbehoefte noch een verstoring van het dag- en nachtritme of waak- en slaapritme blijkt. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 18 januari 2011 nader uitgewerkt en toegelicht dat er geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking. De bezwaarverzekeringsarts acht een causaal verband tussen de medicatie en de verhoogde slaapbehoefte niet aannemelijk.
De Raad is van oordeel dat de in hoger beroep overgelegde brief van Kraft van 15 februari 2011 geen reden geeft de beoordeling inzake de geclaimde urenbeperking voor onjuist te houden. Kraft heeft appellant niet onderzocht en geeft slechts aan dat nader onderzoek naar haar opvatting nodig is. Ook voor het inwinnen van nadere informatie als waarom door Kraft verzocht bestaat geen aanleiding. Uit de beschikbare medische informatie blijkt niet dat appellant rond de datum in geding onder behandeling was.
4.3. Uit hetgeen is overwogen onder 4.2 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) K.E. Haan.
TM