ECLI:NL:CRVB:2011:BU3479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4812 WWV + 11-5447 WWV-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker het college verzocht om de onrechtmatigheid van de toekenning van de WWV-uitkering te erkennen. Verzoeker heeft op 28 februari 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank, maar de rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 4 november 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep van verzoeker niet is gericht tegen een besluit op bezwaar, hetgeen verzoeker ook niet ontkent. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker reeds meerdere procedures heeft gevoerd over de besluitvorming in het kader van de WWV. De voorzieningenrechter bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Tevens is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoeker zich met zijn klacht rechtstreeks tot de Nationale ombudsman kan richten, maar dat de ombudsman niet bevoegd is om onderzoek te doen naar gedragingen waarover al door een bestuursrechter uitspraak is gedaan.

De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2011.

Uitspraak

11/4812 WWV
11/5447 WWV-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van de verzoeken om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], (verzoeker)
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 juli 2011, 11/333 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders Echt-Susteren (het college).
Datum uitspraak: 4 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011, waarbij het verzoek van verzoeker gevoegd is behandeld met een verzoek van mevrouw [naam] dat is geregistreerd onder het nummer 11/5478 WWV-VV. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich - met voorafgaande kennisgeving - niet laten vertegenwoordigen. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaak met nummer 11/5478 WWV-VV wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
1.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. Verzoeker is - ter uitvoering van een uitspraak van de Raad van 15 september 1981 - bij besluit van 16 december 1981 over de periode van 7 februari 1977 tot en met 9 februari 1979 een uitkering op grond van de Wet werkloosheidsvoorziening (WWV) toegekend.
2.2. Verzoeker heeft bij brief van 3 februari 2011 het college aansprakelijk gesteld voor onrechtmatig handelen, bestaande uit het feit dat de WWV-administrateur verzoeker destijds niet heeft aangemeld bij de bevoegde bedrijfsvereniging. Bij brief van 10 februari 2011 heeft verzoeker het college verzocht om de onrechtmatigheid van de toekenning van de WWV-uitkering te erkennen. Op 1 maart 2011 heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank.
3. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet is gericht tegen een besluit waartegen beroep mogelijk was. Dat hij een beroep heeft ingesteld met het oog op een beslissing die het college nog zou moeten nemen, maakt dit - aldus de rechtbank - niet anders.
4. Verzoeker is van mening dat hem in het verleden ten onrechte een WWV-uitkering is toegekend en dat de onrechtmatigheid van die besluitvorming moet worden vastgesteld. Verzoeker heeft ter zitting de voorzieningenrechter verzocht het college op te dragen zijn klacht inzake de besluitvorming in het kader van de uitvoering van de WWV voor te leggen aan de Nationale ombudsman, onder overlegging van onder meer het complete dossier inzake de onderhavige WWV-procedure.
5. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het beroep van verzoeker niet is gericht tegen een besluit op bezwaar, hetgeen verzoeker ook niet ontkent, zodat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter wijst er daarnaast nogmaals op dat verzoeker reeds meerdere procedures heeft gevoerd over de besluitvorming in het kader van de WWV, hetgeen laatstelijk heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 2 februari 2011, LJN BP2939. Bij die uitspraak heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Roermond bevestigd, waarin het beroep van verzoeker tegen de afwijzing van het verzoek om terug te komen van het besluit van 16 december 1981 ongegrond is verklaard. In die uitspraak heeft de Raad tevens zijn eerdere oordeel bevestigd dat het aanmelden van de arbeidsongeschiktheid van verzoeker bij een niet bevoegde uitkeringsinstantie een handeling betreft en geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening bestaat onder deze omstandigheid geen grond. Zoals ook reeds ter zitting is aangegeven, staat niets er aan in de weg dat verzoeker zich met zijn klacht rechtstreeks tot de Nationale ombudsman richt. De ombudsman is echter op grond van artikel 9:22 van de Awb onder meer niet bevoegd een onderzoek in te stellen naar gedragingen ten aanzien waarvan door een bestuursrechter uitspaak is gedaan.
7. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaak:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR