ECLI:NL:CRVB:2011:BU3346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6939 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstand op basis van voldoende inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die sinds 29 mei 2008 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had een stageovereenkomst gesloten van twee maanden, ingaande 11 augustus 2008, en ontving een stagevergoeding die hoger was dan haar bijstandsnorm. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam heeft op 26 augustus 2008 besloten de bijstand van appellante met ingang van 11 augustus 2008 in te trekken, omdat zij over voldoende inkomsten beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond op 15 januari 2009.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogde appellante dat de stagevergoeding slechts geconstrueerd was en dat zij in feite bijstand bleef ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode en dat de beoordeling van de bestuursrechter de periode van 11 augustus tot 26 augustus 2008 beslaat. De Raad concludeert dat de stagevergoeding moet worden aangemerkt als inkomen volgens de WWB, en dat het College terecht de bijstand heeft ingetrokken.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en M. Hillen als leden, in aanwezigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 november 2011.

Uitspraak

09/6939 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 december 2009, 09/669 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011. Voor appellante is mr. drs. Schroeder verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 29 mei 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Voor de duur van twee maanden, ingaande 11 augustus 2008, heeft appellante een stageovereenkomst gesloten met [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] in het kader van het gemeentelijke project DAADwerkt. Appellante ontving een stagevergoeding hoger dan de voor haar geldende bijstandsnorm.
1.3. Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het College de bijstand van appellante beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 11 augustus 2008 op de grond dat zij vanaf die datum over voldoende inkomsten uit arbeid beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien.
1.4. Bij besluit van 15 januari 2009 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 augustus 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 15 januari 2009 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de stagevergoeding die zij in het kader van het project DAADwerkt ontving slechts geconstrueerd is. In feite is zij gedurende haar stage bijstand op grond van de WWB blijven ontvangen, zodat van intrekking geen sprake kan zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. De Raad stelt voorop dat het College de intrekking van de bijstand van appellante met ingang van 11 augustus 2008 niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 11 augustus 2008 tot en met 26 augustus 2008.
4.1.2. Gelet op de inhoud en de grondslag van het bestreden besluit en gelet op het materiële belang van appellante in de hier te beoordelen periode, kan het betoog van appellante dat zij in feite bijstand is blijven ontvangen tijdens haar stage en dat daarom de bijstand niet kon worden ingetrokken, naar het oordeel van de Raad niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
4.2. Voorts overweegt de Raad het volgende. De Raad heeft meermalen geoordeeld, onder meer in zijn uitspraken van 28 februari 2006, LJN AV3028 en 7 juni 2011, LJN BQ8536, dat een stagevergoeding moet worden aangemerkt als een middel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de WWB en daarmee als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de WWB. De Raad ziet geen aanleiding om ten aanzien van de door appellante ontvangen stagevergoeding anders te oordelen. Omdat de stageperiode twee maanden zou duren, heeft het College de bijstand van appellante met inachtneming van artikel 45, derde lid, van de WWB terecht ingetrokken met ingang van 11 augustus 2008.
4.3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.L.G. Boot.
HD