ECLI:NL:CRVB:2011:BU3312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5243 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsuitkering en intrekking van bijstandsrecht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Appellante, die in hoger beroep ging, had eerder een intrekkingsbesluit ontvangen dat in rechte onaantastbaar was geworden. Dit besluit was genomen omdat het recht op bijstand van appellante niet meer kon worden vastgesteld, onder andere door diverse stortingen op haar bankrekeningen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt dat de intrekking van de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht is vastgesteld op 24 mei 2007, en dat appellante over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2008 ten onrechte bijstand heeft ontvangen.

De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van 19 maart 2009 ongegrond verklaard. Appellante voerde aan dat het College in afwijking van zijn beleid van terugvordering had moeten afzien, omdat de stortingen van een verzekeringsmaatschappij onvoldoende waren om de materiële schade na een brand in haar woning te compenseren. De Raad oordeelt echter dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat het beleid van het College om terug te vorderen bij schending van de inlichtingenverplichting niet onredelijk is.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat het College van zijn beleid zou moeten afwijken. De uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, met M.C. Nijholt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 1 november 2011.

Uitspraak

09/5243 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2009, 09/1751 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Mous, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011. Appellante is, na voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en toepasselijke wet- en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 2 oktober 2008 is de bijstand van appellante met ingang van 10 januari 2007 met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) ingetrokken, omdat het recht op bijstand van appellante niet meer is vast te stellen. Hieraan ligt ten grondslag dat er diverse stortingen op verschillende bankrekeningen van appellante zijn gedaan waarover zij, met uitzondering van de stortingen van verzekeringsmaatschappij Unigarant ter hoogte van € 37.000,-- in verband met een brand in haar woning, geen opheldering heeft verschaft. Bij besluit van 16 december 2008 is het hiertegen gemaakte bezwaar in die zin gegrond verklaard, dat de intrekkingsdatum is gewijzigd van 10 januari 2007 in 24 mei 2007. Appellante heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld, zodat het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden.
1.2. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het College de over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 juli 2008 betaalde bijstand tot een bedrag van € 21.923,37 op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB van appellante teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het College het tegen het besluit van 18 november 2008 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de periode waarover van appellante wordt teruggevorderd gewijzigd in de periode van 24 mei 2007 tot en met
31 juli 2008 en de hoogte van de terugvordering nader vastgesteld op een bedrag van € 16.773,37.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 19 maart 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat het College in afwijking van zijn beleid van terugvordering had dienen af te zien. De stortingen van Unigarant ter hoogte van € 37.000,-- waren onvoldoende om de materiële schade na de brand in haar woning te compenseren. Zij heeft hiervoor bij familie afgesloten leningen moeten aanwenden. Zij had de bijstand nodig om in haar levensonderhoud te voorzien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante zich richt tegen de terugvordering van de bijstand over de periode van 1 november 2007 tot en met 31 juli 2008. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat met het in rechte onaantastbaar is geworden intrekkingsbesluit vaststaat dat appellante over de periode van 24 mei 2007 tot en met 31 juli 2008 ten onrechte bijstand heeft ontvangen. Het College was dan ook bevoegd om, met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, over te gaan tot terugvordering van de gemaakte kosten van bijstand over de thans nog in geding zijnde periode.
4.2. Het College voert het beleid dat van terugvordering kan worden afgezien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hiervan is sprake als de terugvordering tot onaanvaardbare consequenties leidt voor de geestelijke of lichamelijke gezondheid van degene van wie wordt teruggevorderd. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen op grond waarvan het College van terugvordering had moeten afzien.
4.3. Het College voert het beleid dat bij een terugvordering als hier in geding, waarbij als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, de gemaakte kosten van bijstand in beginsel volledig terug te vorderen. Naar het oordeel van de Raad gaat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Het besluit tot terugvordering is genomen in overeenstemming met dit beleid. De Raad ziet in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht evenmin bijzondere omstandigheden op grond waarvan het College met toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht in afwijking van zijn beleid van (volledige) terugvordering had moeten afzien.
4.4. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
(get.) J.N.A. Bootsma.
(get.) M.C. Nijholt.
HD