ECLI:NL:CRVB:2011:BU3283

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3246 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rijexamen na opleiding bij uitzendbureau

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van een rijexamen door de Centrale Raad van Beroep. Appellant, die sinds 24 januari 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had op eigen initiatief een opleiding tot buschauffeur gestart bij uitzendbureau Start. Na meerdere mislukte pogingen om het rijexamen te behalen, diende hij een aanvraag in voor bijzondere bijstand om de kosten van het rijexamen te dekken. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met de reden dat de opleiding niet noodzakelijk was voor zijn (her)inschakeling in de arbeid en dat de kosten voor het rijexamen niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt.

De Raad heeft vastgesteld dat de opleiding bij Start, hoewel gefinancierd, niet voldeed aan de criteria voor noodzakelijke scholing zoals gesteld in de WWB. De Raad oordeelde dat de kosten voor het rijexamen niet konden worden vergoed, omdat appellant zelf verantwoordelijk was voor het afronden van zijn opleiding en het behalen van het rijexamen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van het College ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten voor het rijexamen als noodzakelijk konden kwalificeren, en dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was.

De uitspraak werd gedaan door J.N.A. Bootsma, met M.C. Nijholt als griffier, en vond plaats op 1 november 2011. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/3246 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 april 2009, 08/2644 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.C. Lala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.C. van Helvoort, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving sinds 24 januari 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Na beëindiging van een traject was hij om psychische redenen ontheven van de arbeidsverplichtingen. In augustus 2006 is appellant op eigen initiatief begonnen met een door uitzendbureau Start (hierna: Start) gefinancierd opleidingstraject tot buschauffeur. Voorafgaand hieraan is appellant door Start medisch gekeurd en arbeidsgeschikt verklaard. Appellant heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) hiervan op 18 oktober 2006 op de hoogte gesteld, waarna het College bij besluit van 18 oktober 2006 aan appellant de arbeidsverplichtingen heeft opgelegd en hem alsnog toestemming heeft verleend om het opleidingstraject bij Start te volgen. Verder heeft het College aan appellant bij besluit van 24 oktober 2006 met ingang van 1 augustus 2006 een vaste onkostenvergoeding toegekend voor de duur van het traject, waarbij de verwachte einddatum van het traject is gesteld op 30 november 2006.
1.2. Nadat appellant vier keer was gezakt voor het (theorie) deelexamen verkeer en Start de kosten daarvan niet meer wilde dragen, heeft hij daarvoor op 11 december 2006 bijzondere bijstand aangevraagd. Het College heeft deze aanvraag bij besluit van 15 januari 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 april 2007, afgewezen op de grond dat Start een toereikende en passende voorliggende voorziening was. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het College meegedeeld dat het besluit van 26 april 2007 bij uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2008 is vernietigd wegens een onjuiste grondslag en dat het College uit overwegingen van coulance alsnog bijzondere bijstand heeft verleend voor de kosten van het deelexamen verkeer.
1.3. Tijdens een activeringsgesprek bij de DWI op 28 november 2007 heeft appellant gemeld dat hij inmiddels voor alle (theorie) deelexamens is geslaagd, maar is gezakt voor zijn (praktijk) rijexamen. Omdat Start de kosten van het rijexamen, ten bedrage van € 2.500,--, niet nog eens zal bekostigen, moet appellant deze zelf betalen. Hij heeft daarvoor een lening aangevraagd bij Crediam. Om zijn zaken voor de kosten van zijn rijbewijs te regelen en dat rijbewijs te halen heeft de DWI appellant twee maanden de tijd gegeven en hem bij besluit van 30 november 2007 tijdelijk ontheven van zijn sollicitatieplicht. Blijkens de van het activeringsgesprek opgemaakte rapportage van 29 november 2007 heeft de DWI het voornemen geuit om appellant aan te melden voor een traject via de DWI indien het hem niet zelf zou lukken om zijn zaken te regelen. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van het College toegelicht dat aan appellant aldus de gelegenheid is geboden om, onder eigen verantwoordelijkheid, zijn opleiding tot buschauffeur af te ronden.
1.4. Appellant heeft op 14 december 2007 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van het rijexamen.
1.5. Bij besluit van 11 januari 2008 heeft het College deze aanvraag afgewezen. Het College heeft daarbij overwogen dat appellant het opleidingstraject bij Start niet binnen de daarvoor geldende termijn van vier maanden heeft afgerond, dat hij het rijexamen al één keer niet heeft gehaald en nu zelf verantwoordelijk is voor de kosten van dat examen.
1.6. Blijkens een rapportage van 11 januari 2008 werd betwijfeld of appellant bij een tweede keer zijn rijexamen voor buschauffeur wél zou behalen. Op 22 januari 2008 heeft de DWI appellant aangemeld voor een diagnose bij het ROC Amsterdam om duidelijkheid te krijgen over wat hij kan en waar hij geschikt voor is. Op 8 april 2008 is appellant gestart met een DWI-traject bij het Schiphol College, waar hij vanaf 6 mei 2008 fulltime aan het werk is gegaan.
1.7. Bij besluit van 26 mei 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2008 ongegrond verklaard. Daaraan ligt ten grondslag dat op grond van het beleid van de DWI inzake scholing op eigen initiatief de uitstroom naar werk niet door deze scholing mag worden belemmerd. Naar de mening van het College is de scholing tot buschauffeur voor appellant niet (langer) noodzakelijk voor de uitstroom naar werk, zodat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
26 mei 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is, evenals het College en de rechtbank, van oordeel dat de door appellant op eigen initiatief gestarte opleiding bij Start, mede gelet op het door het College gevoerde beleid inzake scholing op eigen initiatief, in de gegeven omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een voor zijn (her)inschakeling in de arbeid noodzakelijke scholing. De daaraan verbonden kosten voor het rijexamen kunnen dan ook niet worden aangemerkt als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.2. De Raad kan de stelling van appellant, dat de kosten van de opleiding bij Start wel als noodzakelijke kosten dienen te worden aangemerkt, niet volgen. De Raad acht in dit verband van belang dat het College de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van het (theorie) deelexamen verkeer destijds ook heeft afgewezen. Dat het College na de uitspraak van de rechtbank van 28 april 2008 alsnog bijstand voor deze kosten heeft verleend betekent niet dat de opleiding bij Start toch noodzakelijk werd geacht. Dit is evenmin af te leiden uit het feit dat het College aan appellant - achteraf - toestemming heeft verleend, voor het volgen van deze opleiding, noch uit het feit dat aan appellant een trajectvergoeding is toegekend. Het College heeft appellant er immers tegelijkertijd op gewezen dat hij zo breed mogelijk diende te solliciteren en bij het activeringsgesprek op 28 november 2007 is hem duidelijk gemaakt dat hij zelf verantwoordelijk werd gehouden voor de kosten verbonden aan de afronding van zijn opleiding tot buschauffeur.
4.3. Op grond van hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen komt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
(get.) J.N.A. Bootsma.
(get.) M.C. Nijholt.
KR