ECLI:NL:CRVB:2011:BU3264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6703 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en terugvordering voorschot wegens onjuiste informatie over woonsituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die haar beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad ongegrond heeft verklaard. Appellante had op 26 augustus 2009 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij zij als verblijfadres een adres in Lelystad had opgegeven. Het College voerde echter een onderzoek uit naar haar woonsituatie en ontdekte dat appellante op een ander adres ingeschreven stond in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA). Op basis van deze bevindingen heeft het College de aanvraag afgewezen en het verstrekte voorschot van € 700,-- teruggevorderd, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellante haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het College ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres, maar dat zij zich om redenen van de seniorenwoning niet bij de GBA kon inschrijven. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de woon- en leefsituatie van de aanvrager cruciaal is voor het recht op bijstand. De Raad oordeelt dat appellante onduidelijkheid heeft geschapen over haar feitelijke woon- of verblijfsplaats, waardoor het College terecht heeft geconcludeerd dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 1 november 2011.

Uitspraak

10/6703 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 3 november 2010, 10/848 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.H.H. Nauta, advocaat te Lelystad, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Nauta. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 26 augustus 2009 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij deze aanvraag heeft appellante als verblijfadres opgegeven [adres 1] te [gemeente].
1.2. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het College een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellante. Uit de gegevens van de Gemeentelijke basisadministratie (GBA) is gebleken dat appellante sinds 26 augustus 2009 ingeschreven staat op het (brief)adres [adres 2] te [gemeente].
1.3. Het College heeft de aanvraag bij besluit van 14 december 2009 afgewezen en het verstrekte voorschot van € 700,-- teruggevorderd. Het College heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellante niet haar hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.4. Bij besluit van 14 april 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 december 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 14 april 2010 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft, samengevat, aangevoerd dat zij haar hoofdverblijf had bij haar moeder op het adres [adres 1] te [gemeente], maar dat zij zich, omdat dit een seniorenwoning is, niet bij de GBA kon inschrijven op dat adres. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellante diverse stukken, waaronder verklaringen van medebewoners van het appartementencomplex [naam complex] te [gemeente], aan de Raad gezonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad bestrijkt de te beoordelen periode in een geval van aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat hier beoordeeld dient te worden de periode van 26 augustus 2009 tot en met 14 december 2009.
4.2. De Raad stelt voorop dat voor de beoordeling van het recht op bijstand de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven vormt. Het is dan ook van belang dat de aanvrager juiste en volledige informatie verschaft omtrent zijn woonsituatie. Naar vaste rechtspraak dient de vraag waar iemand woont te worden beantwoord aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op grond van de bevindingen van het onderzoek naar de woonsituatie van appellante terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze woonachtig was op het door haar opgegeven adres. De Raad wijst erop dat appellante bij een werkintake op
7 september 2009 heeft aangegeven dat zij wisselend bij haar moeder en zus verblijft en geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft. Verder heeft de zus van appellante op de Toestemmings-verklaring briefadres van 15 september 2009 vermeld dat appellante tijdelijk op diverse adressen verblijft en heeft de moeder van appellante in een schrijven, dat op 9 november 2009 door het College is ontvangen, gesteld dat appellante niet bij haar in huis woont. De verklaringen die appellante in hoger beroep heeft overgelegd bieden de Raad onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen, aangezien deze verklaringen geruime tijd na de te beoordelen periode zijn opgesteld en onvoldoende concreet en gespecificeerd zijn.
4.4. De Raad is van oordeel dat, nu appellante onduidelijkheid heeft geschapen over haar feitelijke woon- of verblijfsplaats en deze onduidelijkheid heeft laten voortbestaan niet kan worden beoordeeld of zij ten tijde van haar aanvraag in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Het College heeft de aanvraag van appellante dan ook terecht afgewezen omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.F. Claessens en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2011.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.M. van Gorkum.
HD