ECLI:NL:CRVB:2011:BU2982
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- J.P.M. Zeijen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag voor arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin haar beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellante had zich op 14 augustus 2000 ziek gemeld met klachten van algehele malaise en vermoeidheid. Het Uwv had op 18 november 2008 besloten om haar WAO-uitkering per 19 januari 2009 in te trekken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat er geen aanleiding was om de vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad merkte op dat de subjectief ervaren klachten van appellante niet voldoende waren om de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te betwisten. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de door het Uwv gebruikte functies niet haalbaar te achten voor appellante. De Raad benadrukte dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling.