ECLI:NL:CRVB:2011:BU2982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5199 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag voor arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin haar beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellante had zich op 14 augustus 2000 ziek gemeld met klachten van algehele malaise en vermoeidheid. Het Uwv had op 18 november 2008 besloten om haar WAO-uitkering per 19 januari 2009 in te trekken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat en dat er geen aanleiding was om de vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad merkte op dat de subjectief ervaren klachten van appellante niet voldoende waren om de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te betwisten. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om de door het Uwv gebruikte functies niet haalbaar te achten voor appellante. De Raad benadrukte dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 21 oktober 2011. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5199 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 augustus 2010, 09/1633 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 9 september 2011, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft zich op 14 augustus 2000 ziek gemeld voor haar werk als parttime directiesecretaresse met klachten van algehele malaise en vermoeidheid.
1.2. Het op bezwaar genomen besluit van 6 september 2002, waarbij het Uwv had gehandhaafd zijn besluit van 11 juli 2001 tot weigering aan appellante met ingang van
13 augustus 2001 van een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), is bij uitspraak van de Raad van
10 januari 2007 (LJN AZ5927) vernietigd. De Raad was van oordeel dat de conclusies van de door de rechtbank als deskundige geraadpleegde zenuwarts-psychiater W. Eland dienden te worden gevolgd. Deze deskundige had in zijn rapport van 24 januari 2004 bij appellante de diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis gesteld en toegelicht dat bij haar sprake is van een zodanig ernstige neurotische persoonlijkheidsproblematiek dat daaruit een stoornis is ontstaan die is te kwalificeren als ziekte of gebrek in de zin van de WAO en leidt tot beperkingen bij het verrichten van arbeid.
1.3. Het Uwv heeft op basis van de bevindingen en conclusies van Eland beperkingen voor appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
20 juni 2007 en na arbeidskundig onderzoek de mate van haar arbeidsongeschiktheid in eerste instantie bepaald op 15 tot 25%. Tijdens een tegen het hierop betrekking hebbende besluit van 28 januari 2008 ingestelde beroepsprocedure heeft het Uwv - bij besluit van
7 mei 2010 - op arbeidskundige gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante alsnog bepaald op 80 tot 100% en aan appellante met ingang van
13 augustus 2001 een WAO-uitkering, gebaseerd op laatstgenoemde klasse, toegekend.
2.1. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 19 januari 2009 ingetrokken, op de grond dat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
2.2. Bij besluit van 6 april 2009 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 november 2008 ongegrond verklaard.
2.3. Uit de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapporten van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van respectievelijk 27 oktober 2008 en
2 april 2009, komt naar voren dat naar het oordeel van die verzekeringsartsen de gezondheidssituatie en de belastbaarheid van appellante niet in relevante mate zijn gewijzigd ten opzichte van de situatie bij einde wachttijd op 13 augustus 2001, in verband waarmee voor haar nog dezelfde beperkingen vallen aan te geven als vastgelegd in de FML van 20 juni 2007. Zoals kan worden ontleend aan het arbeidskundig rapport van
14 november 2008, kan appellante naar arbeidskundig oordeel, gegeven de voor haar van toepassing te achten beperkingen, met verschillende loondienstfuncties nog een zodanig inkomen verwerven dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid uitkomt op minder dan 15%.
3.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.2. Op grond van de beschikbare medische gegevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante tot het verrichten van arbeid niet zijn onderschat. De rechtbank heeft in hetgeen appellante heeft gesteld en overgelegd - het gaat bij dit laatste in het bijzonder om een rapportage van 17 september 2009 van een behandelend psycholoog - geen aanleiding gevonden de voor haar vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden. De rechtbank onderschrijft daarbij het standpunt van het Uwv, zoals dat naar voren komt uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 23 november 2009, dat de conclusie van de psycholoog dat appellante “in theorie voldoende belastbaar is in psychisch opzicht” niet duidt op volledige arbeidsongeschiktheid, zoals appellante claimt. Tevens stelt de rechtbank zich achter het standpunt van het Uwv dat de bevindingen van de psycholoog evenmin nopen tot het aannemen van de door appellante bepleite urenbeperking. Ten slotte heeft appellante naar het oordeel van de rechtbank (ook) de gestelde toename van lichamelijke beperkingen niet met verifieerbare, objectief-medische gegevens onderbouwd.
3.3. Met de vastgestelde beperkingen is appellante volgens de rechtbank terecht in staat geacht tot het vervullen van de bij de schatting voor haar als passende arbeidsmogelijkheden in aanmerking genomen functies.
4. In hoger beroep wijst appellante andermaal erop dat bij haar onder meer de diagnoses chronisch vermoeidheidssyndroom, ongedifferentieerde somatoforme stoornis en een ernstige neurotische persoonlijkheidsproblematiek zijn gesteld. Zij houdt staande dat zij als gevolg van het geheel van haar aandoeningen zodanige fysieke, psychische, cognitieve en energetische klachten en beperkingen ondervindt, dat zij op en na de datum in geding niet in staat is te achten tot het duurzaam en voltijds verrichten van arbeid. Zij acht zichzelf onveranderd volledig arbeidsongeschikt. Zij meent zich hierin gesteund door de rapportage van 17 september 2009 van haar behandelend psycholoog
F.S. de Jong.
5.1. De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gebaseerde oordeel van de rechtbank. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is voor de Raad geen grond gelegen om te komen tot een andersluidend oordeel. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellante in hoger beroep geen nadere medische gegevens in het geding heeft gebracht die zouden kunnen dienen tot onderbouwing van haar eigen opvatting inzake de ernst van haar gezondheidssituatie ten tijde hier van belang en de daaruit voor haar voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid. Met betrekking tot het herhaalde beroep van appellante op de rapportage van
17 september 2009 van haar behandelend psycholoog, sluit de Raad zich eveneens aan bij hetgeen de rechtbank daarover in de aangevallen uitspraak heeft overwogen.
5.2. De Raad merkt nog op dat in het licht van het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip zoals dat naar vaste rechtspraak dient te worden uitgelegd, de door appellante subjectief ervaren klachten en beperkingen niet kunnen worden aanvaard als een toereikende grondslag om de juistheid van de voor haar vastgestelde belastbaarheid in twijfel te trekken.
5.3. Ten slotte overweegt de Raad dat, aldus ervan uitgaande dat de belastbaarheid van appellante door de verzekeringsartsen van het Uwv niet is overschat, geen aanknopingspunten bestaan om de bij de schatting gebruikte functies niet haalbaar te achten voor appellante. Gesteld noch gebleken is dat de aan die functies verbonden belasting de voor appellante vastgestelde belastbaarheid overschrijdt.
5.4. Gelet op de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en
J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) I.J. Penning.
TM