ECLI:NL:CRVB:2011:BU1931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zich had gemeld als arbeidsongeschikt vanwege hoofdpijnklachten. Appellant ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was per 6 september 2007 ingetrokken. Na zijn ziekmelding ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 12 januari 2009 werd beëindigd, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, waarbij hij stelde dat het Uwv zijn psychische klachten had onderschat. De Raad overwoog dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken had overgelegd en dat de rechtbank op juiste wijze had uiteengezet waarom de beroepsgronden niet slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies kan vervullen.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het proces. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.