ECLI:NL:CRVB:2011:BU1931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-990 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zich had gemeld als arbeidsongeschikt vanwege hoofdpijnklachten. Appellant ontving eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was per 6 september 2007 ingetrokken. Na zijn ziekmelding ontving hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 12 januari 2009 werd beëindigd, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling door een bezwaarverzekeringsarts.

De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant geschikt was voor zijn arbeid. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn gronden, waarbij hij stelde dat het Uwv zijn psychische klachten had onderschat. De Raad overwoog dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken had overgelegd en dat de rechtbank op juiste wijze had uiteengezet waarom de beroepsgronden niet slagen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies kan vervullen.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het proces. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

10/990 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 7 januari 2010, 09/520 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.D. Kupelian, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen drs. H. ten Brinke.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 18 november 2008 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, arbeidsongeschikt gemeld wegens hoofdpijnklachten. Daarvoor ontving appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke uitkering met ingang van 6 september 2007 is ingetrokken. Naar aanleiding van die melding is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Bij besluit van 12 januari 2009 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 13 januari 2009 beëindigd op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 16 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv, na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts A. Laros, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 12 januari 2009 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen dat appellant met ingang van 13 januari 2009 geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant op een spreekuur hebben onderzocht. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de door appellant in bezwaar overgelegde informatie van 10 december 2008 van neuroloog R.J.J. Tans kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapportage van 12 februari 2009 heeft bezwaarverzekeringsarts A. Laros geconcludeerd dat de geheugenproblematiek van appellant niet kan worden geobjectiveerd en dat appellant is verwezen naar een psycholoog, maar daarvoor nog geen afspraak heeft gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden, mede aangezien appellant in beroep geen medische informatie heeft overgelegd die een ander licht werpt op zijn gezondheidssituatie ten tijde van de datum in geding.
3. In hoger beroep heeft appellant de in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv de psychische klachten van appellant heeft onderschat en appellant ten onrechte geschikt heeft geacht voor zijn arbeid in de zin van de ZW.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor tenminste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
4.2. Appellant heeft in hoger beroep alleen gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en die door de rechtbank gemotiveerd zijn verworpen. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd. Uit hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, blijkt niet waarom het oordeel van de rechtbank onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank op juiste wijze uiteengezet waarom de beroepsgronden niet slagen en waarom appellant ten minste één van de in het kader van de WAO geduide functies kan vervullen. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid en volstaat er verder mee naar dat oordeel te verwijzen. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.