[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 november 2009, 09/604 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Marne (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 oktober 2011
Namens appellanten heeft mr. F. Bakker, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2011. Namens appellanten is verschenen mr. Bakker. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en appellante ontvangt een bedrag van de belastingdienst aan algemene heffingskorting voor de niet- of minstverdienende partner.
1.2. Op 19 maart 2008 hebben appellanten voor het jaar 2008 een aanvraag om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.
1.3. Bij besluit van 31 maart 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat appellanten gedurende de referteperiode van 60 maanden inkomsten hebben ontvangen die lagen boven de voor appellanten geldende bijstandsnorm.
1.4. Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2008 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellanten niet voldoen aan de in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB neergelegde bijstandsnorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 12 mei 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellanten niet voldoen aan het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onder a, van de WWB, zodat zij niet in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag. Dat het College appellanten in de jaren daarvoor wel een langdurigheidstoeslag heeft toegekend maakt dit niet anders en kan niet leiden tot het oordeel dat over 2008 ook een langdurigheidstoeslag toegekend dient te worden. De rechtbank merkt hierbij op dat het College elke ingediende aanvraag opnieuw en afzonderlijk dient te beoordelen en in dat kader moet bezien of op dat moment aan de geldende voorwaarden voor toekenning van een langdurigheidstoeslag wordt voldaan. Voor zover appellanten zich beroepen op het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel faalt dit derhalve. Indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onder a, van de WWB, kan, naar het oordeel van de rechtbank, aan een beoordeling of wordt voldaan aan artikel 36, eerste lid, onder b, van de WWB, niet worden toegekomen.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat de uitzondering van artikel 36, eerste lid, onder b, van de WWB op hen van toepassing is op grond waarvan appellanten van mening zijn dat zij ook over het jaar 2008 recht hebben op een langdurigheidstoeslag.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het beroep van appellanten op artikel 36, eerste lid, onder b, van de WWB en op het feit dat appellanten al jaren een langdurigheidstoeslag toegekend hebben gekregen niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank daarover. Hetgeen appellanten op deze punten in hoger beroep hebben aangevoerd, komt neer op een herhaling van hetgeen zij in eerste aanleg naar voren hebben gebracht en leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.2. Uit de gedingstukken blijkt dat het College naar aanleiding van een uitspraak van de Raad bij de beoordeling van aanvragen om langdurigheidstoeslag over het jaar 2009 een ruimer uitvoeringsbeleid is gaan hanteren, zoals aan appellanten toegelicht in de brief van het College van 16 oktober 2009, en dat appellanten met toepassing van dat beleid voor het jaar 2009 in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De Raad volgt het College in het in het verweerschrift neergelegde standpunt dat aan deze beleidswijziging geen consequenties behoefden te worden verbonden voor het in geding zijnde besluit tot afwijzing van de aanvraag om langdurigheidstoeslag over 2008.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2011.