ECLI:NL:CRVB:2011:BU1924

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1038 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd bevestigd. Appellant had zich op 27 november 2008 arbeidsongeschikt gemeld vanwege hoofdpijnklachten, terwijl hij voorheen werkzaam was als medewerker groenvoorziening. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn uitkering per 8 juni 2009, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn beslissing na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie dat appellant geschikt was voor zijn arbeid, gerechtvaardigd was. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische klachten en hoofdpijnklachten niet goed waren ingeschat door het Uwv, en dat zijn rugklachten niet waren meegenomen in de beoordeling van zijn geschiktheid voor werk.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant met ingang van 8 juni 2009 weer geschikt was voor zijn arbeid. De Raad vond dat de informatie van de behandelende artsen, waaronder de huisarts en specialisten, voldoende was om te concluderen dat er geen medische oorzaak was voor de hoofdpijnklachten. Ook de psychische klachten werden niet als nieuw bewijs gezien ten opzichte van eerdere rapportages. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1038 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2010, 09/2404 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen mr. P.C.M. Huijzer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op 27 november 2008 heeft appellant zich, vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, arbeidsongeschikt gemeld wegens hoofdpijnklachten. Daarvoor was appellant laatstelijk werkzaam als voltijds medewerker groenvoorziening.
1.2. Bij besluit van 3 juni 2009 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van appellant met ingang van 8 juni 2009 beëindigd op de grond dat appellant vanaf die datum weer geschikt is voor zijn arbeid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 3 juli 2009 heeft het Uwv, na een herbeoordeling door bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 3 juni 2009 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen dat appellant met ingang van 8 juni 2009 geschikt is voor zijn arbeid in de zin van de ZW.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar een reeds in beroep overgelegde brief van 1 oktober 2009 van de Riagg, aangevoerd dat het Uwv zijn psychische klachten heeft onderschat. Tevens heeft het Uwv zijn hoofdpijnklachten, op grond waarvan appellant eerder wel arbeidsongeschiktheid werd geacht, onderschat, en heeft het Uwv bij de beoordeling van de geschiktheid voor het eigen werk niet de rugklachten van appellant betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste jurisprudentie moet onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW worden verstaan de laatstelijk voor de aanvang van de werkloosheid feitelijk verrichte arbeid. Dit is in het geval van appellant de voltijdse functie medewerker groenvoorziening.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt, op grond waarvan het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 8 juni 2009 geschikt is te achten voor zijn arbeid in de zin van de ZW. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat bezwaarverzekeringsarts Swaan appellant op het spreekuur van 26 juni 2009 heeft onderzocht en bij de beoordeling de beschikking had over de door de verzekeringsarts opgevraagde informatie van huisarts L.B. van der Velde, neuroloog drs. S.L.M. Bakker, KNO-arts J. Meeuwis en sociaal psychiatrisch verpleegkundige M. Abkadiri, werkzaam bij de Riagg. Uit deze informatie blijkt dat voor de hoofdpijnklachten van appellant geen oorzaak is gevonden. Ten aanzien van de psychische klachten volgt de Raad appellant niet in zijn stelling dat de brief van 1 oktober 2009 van de Riagg nieuwe gezichtspunten bevat ten opzichte van de brief van 31 maart 2009 van de Riagg. De Raad kan zich dienaangaande vinden in het standpunt van het Uwv zoals dit volgt uit de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Swaan van 19 oktober 2009. Met betrekking tot hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht over zijn rugklachten overweegt de Raad dat het Uwv in zijn verweerschrift terecht heeft opgemerkt dat appellant zich op 27 november 2008 ziek heeft gemeld wegens hoofdpijnklachten en bij de onderhavige ziekmelding zijn rugklachten niet aan de orde heeft gesteld als reden voor de arbeidsongeschiktheid.
4.3. Uit de overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.