ECLI:NL:CRVB:2011:BU1920
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na intrekking door het Uwv
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die zich ziek had gemeld wegens klachten aan zijn voeten en rug. Appellant, werkzaam als medewerker tuinbouw, had een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar deze werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ingetrokken op de grond dat hij weer geschikt was voor zijn werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar het Uwv stelde dat er voldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd kon worden. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen dan door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts waren vastgesteld. Beide artsen onderschreven dat appellant beperkingen ondervond door zijn voetklachten, maar dat hij met het juiste schoeisel zijn werk zou kunnen verrichten. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een schadevergoeding of voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.
De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarmee het hoger beroep van appellant werd afgewezen.