ECLI:NL:CRVB:2011:BU1910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beoordeling van het recht op ziekengeld van appellant, die zich op 25 juni 2008 ziek meldde met griep- en vermoeidheidsklachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant was werkzaam als systeembeheerder en had zich ziek gemeld, waarna hij op 3 juli 2008 door de bedrijfsarts als hersteld werd beschouwd. Echter, na specialistische onderzoeken werden de ziekte van Pfeiffer en een galblaaspoliep vastgesteld. Op 3 september 2008 concludeerde een verzekeringsarts dat appellant ongeschikt was voor zijn werk, wat leidde tot een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In januari 2009 werd appellant opnieuw onderzocht door bedrijfsarts S. van Wingerden, die concludeerde dat appellant nog onvoldoende belastbaar was. Na een tweede onderzoek op 22 april 2009, waarbij geen duidelijke afwijkingen werden gevonden, werd appellant geschikt geacht voor zijn arbeid met ingang van 1 mei 2009. Het Uwv besloot dat appellant vanaf die datum geen recht meer had op een uitkering.
Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat de klachten van appellant niet meer aan de ziekte van Pfeiffer konden worden toegeschreven. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de medische situatie van appellant op 1 mei 2009 niet leidde tot arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de artsen van het Uwv op goede gronden aannamen dat de klachten van appellant geen belemmering vormden voor het verrichten van zijn arbeid. De Raad wees ook de verzoeken om proceskostenveroordeling af.