ECLI:NL:CRVB:2011:BU1898

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-7080 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de omvang van het dienstverband en de betalingsverplichtingen onder de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, die vanaf 1 april 2009 als baliemedewerkster voor 8 uur per week werkzaam was, verzocht het Uwv om overname van de betalingsverplichtingen op grond van de Werkloosheidswet (WW) na het faillissement van haar werkgever. Het Uwv kende haar een uitkering toe op basis van een dienstverband van 8 uur per week, wat appellante betwistte. Zij stelde dat er met ingang van 1 januari 2010 een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week was overeengekomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan appellante was om aan te tonen dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week bestond. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante hierin niet was geslaagd. Het verzoek van appellante om nader bewijs te leveren werd afgewezen, omdat dit verzoek te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van een uitkering op basis van een dienstverband van 8 uur per week, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 26 oktober 2011. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/7080 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 november 2010, 10/700 en 10/701 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is mr. R. Skála, advocaat te Haren, in hoger beroep gekomen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Skála. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is vanaf 1 april 2009 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 8 uur per week als baliemedewerkster werkzaam geweest bij [werkgever] in Groningen (werkgever).
Op 12 januari 2010 is de werkgever failliet gegaan, waarna de curator appellante op 13 januari 2010 zowel mondeling als schriftelijk ontslag heeft aangezegd.
1.2. Met een aanvraag van 13 januari 2010 heeft appellante zich tot het Uwv gericht met het verzoek om overname van de betalingsverplichtingen als bedoeld in Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). In de aanvraag heeft appellante vermeld dat zij gedurende 8 uur per week werkte en dat zij per week één dag extra werkte.
Op 20 januari 2010 heeft appellante het bericht dat zij een onjuiste opgave van de omvang van haar aanstelling heeft gedaan, en dat mondeling met de werkgever was overeengekomen dat deze vanaf 1 januari 2010 32 uur per week zou zijn.
1.3. Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het Uwv appellante over de periode van 1 januari 2010 tot en met 23 februari 2010 een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW toegekend van in totaal € 1.005,55 gebaseerd op een dienstverband van 8 uur per dag. Beslissend op het bezwaar van appellante heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd bij besluit van 14 juni 2010 (bestreden besluit). Het Uwv is van mening dat er geen sprake is van een gewijzigde arbeidsovereenkomst per 1 januari 2010 en ziet derhalve geen reden om het dienstverband met ingang van die datum aan te passen van 8 uur naar 32 uur.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank stelde vast dat een arbeidsovereenkomst is gesloten met een dienstbetrekking voor 8 uur per week. De intentie die bestond tussen appellante en de werkgever om met ingang van 1 januari 2010 het dienstverband uit te breiden naar 32 uur per week heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot een mondelinge of schriftelijke arbeidsovereenkomst geleid. Uit de verklaring van de werkgever valt dit ook niet af te leiden. Volgens de rechtbank is appellante er ook niet geslaagd om te bewijzen dat er daadwerkelijk sprake was van een dienstverband van 32 uur, zodat het Uwv van een werkweek van 8 uur mocht uitgaan.
3. In hoger beroep stelt appellante dat een uitbreiding van haar aanstelling naar 32 uur per week was overeengekomen en dat, nu de werkgever met zijn verklaring een begin van bewijs van de stellingen van appellante heeft geleverd, het op de weg van het Uwv ligt om te bewijzen dat appellante geen aanstelling had voor 32 uur per week. Daarnaast heeft appellante diverse omstandigheden aangevoerd die volgens haar aantonen dat de urenuitbreiding reeds was overeengekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is uitsluitend de vraag aan de orde of het Uwv terecht is uitgegaan van een uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de WW op basis van een dienstbetrekking van 8 uur per week.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel, onder overneming van de overwegingen die daartoe hebben geleid, dat voormelde vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Naar het oordeel van de Raad is het aan appellante om aannemelijk te maken dat er met ingang van 1 januari 2010 sprake was van een arbeidsovereenkomst voor 32 uur. Ook in hoger beroep is zij daar niet in geslaagd. Het verzoek dat appellante ter zitting heeft gedaan om nog nader bewijs te leveren wijst de Raad, vanwege het late moment waarop dit verzoek is gedaan, af. Voor het overige wordt volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.