ECLI:NL:CRVB:2011:BU1898
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de omvang van het dienstverband en de betalingsverplichtingen onder de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellante, die vanaf 1 april 2009 als baliemedewerkster voor 8 uur per week werkzaam was, verzocht het Uwv om overname van de betalingsverplichtingen op grond van de Werkloosheidswet (WW) na het faillissement van haar werkgever. Het Uwv kende haar een uitkering toe op basis van een dienstverband van 8 uur per week, wat appellante betwistte. Zij stelde dat er met ingang van 1 januari 2010 een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week was overeengekomen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het aan appellante was om aan te tonen dat er daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week bestond. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante hierin niet was geslaagd. Het verzoek van appellante om nader bewijs te leveren werd afgewezen, omdat dit verzoek te laat was ingediend. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van een uitkering op basis van een dienstverband van 8 uur per week, en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 26 oktober 2011. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.