ECLI:NL:CRVB:2011:BU1749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2288 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet met betrekking tot paprika-allergie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die in het kader van de Ziektewet geschikt werd geacht voor het verrichten van haar arbeid. Appellante had zich ziek gemeld na het beëindigen van haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet en stelde dat haar ziekte al eerder was ingetreden. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 29 januari 2009, werd vastgesteld dat zij geschikt was voor arbeid. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank ’s-Gravenhage bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante geen voldoende medische onderbouwing had overgelegd voor haar klachten, waaronder een paprika-allergie.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden en verwees naar haar klachten, waaronder instabiele astma en paprika-allergie. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De Raad bevestigde dat het Uwv gemotiveerd had aangetoond dat de beperkingen van appellante geen belemmeringen vormden voor het verrichten van haar werkzaamheden. De stelling van appellante dat zij door haar paprika-allergie niet in staat was om te werken, werd niet onderbouwd met voldoende medische informatie. De Raad concludeerde dat de verwijzing naar de paprika-allergie als beroepsziekte onvoldoende was om de geschiktheid voor arbeid in twijfel te trekken.

De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier M.A. van Amerongen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

10/2288 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 maart 2010, 09/5858 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 26 oktober 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellante was, na werkzaamheden als tuinbouwmedewerker, een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend, die eindigde per 18 december 2008. Appellante heeft zich op 22 januari 2009 ziek gemeld en daarbij gesteld dat de ziekte reeds op 30 oktober 2008 was ingetreden. Op 29 januari 2009 is zij onderzocht door een verzekeringsarts. Dat leidde tot een besluit van dezelfde datum waarbij appellante met ingang van 29 januari 2009 in de zin van de Ziektewet geschikt werd geacht voor het verrichten van haar arbeid. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan is zij onderzocht door een bezwaarverzekeringsarts. Deze heeft informatie van de huisarts ontvangen. Bij besluit van 10 juli 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was geweest en verwees daarvoor onder meer naar de beschikbare en opgevraagde informatie van de behandelaars. Verder waren alle klachten door het Uwv beoordeeld. Ten aanzien van de gestelde paprika-allergie was de rechtbank van oordeel dat appellante geen medische informatie had overgelegd waaruit zou blijken dat zij ten gevolge daarvan haar arbeid niet meer kon verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante de eerdere gronden herhaald. Daarbij is gewezen op de diverse klachten die zij heeft, waaronder een instabiele astma en een paprika-allergie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vastgesteld en overwogen. Door Uwv is gemotiveerd waarom de beperkingen van appellante geen belemmering vormen voor het verrichten van haar werkzaamheden. Dat bij appellante sprake is van een paprika-allergie is door haar niet aangetoond. De verwijzing naar het feit dat deze aandoening als beroepsziekte voorkomt, is daarvoor onvoldoende.
Voor het overige wordt volstaan met te verwijzen naar de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep slaagt niet.
4.2. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ